Week 15

1C
Week 15
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1C
Week 15

Slide 1 - Slide

Today:
- Intro 5.1



- kun je in lijsten, overzichten en formulieren
specifieke informatie vinden en begrijpen;
- kun je specifieke informatie in eenvoudige teksten begrijpen;
- kun je de hoofdlijn begrijpen van eenvoudige teksten
in een tijdschrift, krant of op een website.





Slide 2 - Slide

1A
- Lees intro Amita


- Wat eet Amita niet? Waarom niet?
- Denk jij na over wat je eet of waar het vandaan komt? Waarom wel / niet?
- Denk je dat je insecten lekker zou vinden? Waarom wel / niet? I think insects are yum / yuck, because …

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Mind map

2A Look at Yum or Yuck
1. Je ziet twee soorten teksten. Wat voor soort tekst is tekst A? Wat voor soort tekst is tekst B?
2. Waar zou je tekst A kunnen vinden? En tekst B?
3. Waar gaan de teksten over?

Slide 5 - Slide

2B 
Look at these words.
In which text do you think they are? Text A (article) or B (Recipe)?


Choose from: animals – cook – cups of sugar – experts – grow fast – mix – problem.

Slide 6 - Slide

Problem
Mix
Grow fast
Experts
Cook
Animals
Cups of sugar
Text A
Text B

Slide 7 - Drag question

Intro 5.1 
 ex. 1 t/m 6 
 Rood: practise more vocab 1 t/m 4
 Groen: Get ahead (ex. 9)

Slide 8 - Slide

Grammar 5.1 Wel doen! / niet doen!: imperative
Wel doen! Niet doen!
Wel doen!
Niet doen!
Keep quiet
Don't run
Pick up those bags
Don't say a word
Put your projects on my desk. 
Don't tell anybody
Ask Nora
Don't take that

Slide 9 - Slide

Zoek drie zinnen in de tekst die zeggen wat je moet doen. Noteer het werkwoord.

Slide 10 - Open question

2. Kijk naar de plaats van het werkwoord in de zin. Waar staat het?
3. Is dat dezelfde plek als wanneer je in het Nederlands zegt wat iemand moet doen? ja/nee

Slide 11 - Open question

Zoek nu een zin die zegt wat je niet moet doen. Schrijf dit op. Noteer het werkwoord.

Slide 12 - Open question

Grammar 5.2 Persoonlijke voornaamwoorden: mij –me
He likes me. (mij)
He likes you. (jou)
He likes him. (hem)
He likes her. (haar)
He likes it. (het)
He likes us. (ons)
He likes you. (jullie)
He likes them. (hen)

Slide 13 - Slide

Tim is late again. We can’t wait for.......
A
He
B
Him
C
His
D
us

Slide 14 - Quiz

2. Brad and Sharon are over there. Can you see ......?
A
their
B
them
C
they
D
my

Slide 15 - Quiz

3. You can use this spoon. I don’t need.....anymore.
A
he
B
him
C
it
D
us

Slide 16 - Quiz

4. I don’t agree with....
A
me
B
us
C
you

Slide 17 - Quiz

5. Please, send the book to .......
as soon as possible.
A
I
B
me
C
my

Slide 18 - Quiz

6. He sits next to .....

A
her
B
his
C
she

Slide 19 - Quiz

Homework

Intro 5.1 ex. 1 t/m 6
 Rood: practise more vocab 1 t/m 4
 Groen: Get ahead (ex. 9)
Grammar ex. 7 t/m 8
 Rood: practise more grammar 1 t/m 3
 Groen: Get ahead (ex. 9)





Slide 20 - Slide