laatste check examen lezen en luisteren vp3 okt 23

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Centraal examen lezen & luisteren

oefenen voor het examen!

1. Het onderwerp beschrijft in 1 woord of in enkele woorden waar de tekst over gaat

1. waar
2. niet waar

3. Een folder en een reclametekst hebben als tekstdoel “overtuigen”

1. waar
2. niet waar

2. Een recept heeft als tekstdoel “instructie geven”

1. waar
2. niet waar

6. Tussenkopjes zeggen iets over de inhoud van de alinea’s die volgen. Ze zijn vooral handig bij het zoekend lezen.

1. waar
2. niet waar

7. De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste uitspraak van de schrijver over het onderwerp in 1 zin.

1. waar
2. niet waar

9. De hoofdgedachte staat doorgaans niet letterlijk in de tekst.

1. waar
2. niet waar

10. “Kort samenvatten waar de tekst over gaat” kan een functie van een inleiding zijn.

1. waar
2. niet waar

11. Een aanbeveling geven kan een functie zijn van een slot.

1. waar
2. niet waar

13. Een tekstverband, kun je herkennen aan de signaalwoorden.

1. waar
2. niet waar

12. ‘Ook’, ‘en’, ‘verder’ gebruik je bij een opsomming.

1. waar
2. niet waar

14. “Maar” hoort bij het tekstverband “tegenstelling”

1. waar
2. niet waar

18. "Als hij hard werkt, kan hij zijn vakantie naar Costa Rica in een keer betalen." Het tekstverband in deze zin is: een voorwaarde.

1. waar
2. niet waar

16. Een tegenstelling, voorwaarde, samenvatting en oorzaak en gevolg zijn voorbeelden van tekstverbanden.

1. waar
2. niet waar

Een reden is niet hetzelfde als een oorzaak.

1. Waar, bij een reden heb jij zelf invloed op de situatie.
2. Niet waar, het is inwisselbaar

Noem een voorbeeld(zin) van een tegenstelling, een voorwaarde en oorzaak-gevolg

Lees eerst de allerlaatste zin. Vul dan middel 1 en 2 in. Daarna het doel en het signaalwoord

15. Aan feitelijke argumenten heb je niet veel.

1. waar
2. niet waar

17. Bij luisterfragmenten speel je het fragment gelijk af zonder eerst de vraag te lezen.

1. waar
2. niet waar

20. Beeldspraak is letterlijk taalgebruik.

1. waar
2. niet waar

Tekstdoel en tekstsoort

1. Amuseren, amuserende tekst
   
2. Informeren, Informerende tekst
   
3. Overhalen/activeren, overhalende tekst (iets doen)
   
4. Instrueren, instruerende tekst
   
5. Overtuigen, overtuigende tekst (iets vinden)

Tekstvorm

1. stripboek, roman
   
2. Krantenartikel, schoolboek
3. reclame, uitnodiging
   
4. recept, handleiding
   
5. opiniestuk, review, recensie

19. Concentratie is het belangrijkste bij het Centraal Examen. Op tijd slapen is dus belangrijk.

1. waar
2. niet waar

Wat ga je nog doen ter voorbereidign van het examen?

Docent deelt boekjes uit

Kies of je dit alleen of samen maakt.