Did. gram.

Vervoeging van zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd
11 maart 
Annabel van Kesteren & Jagoda Feldman
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

Vervoeging van zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd
11 maart 
Annabel van Kesteren & Jagoda Feldman

Slide 1 - Slide

Inhoudsopgave:

  • Methodisch-didaktische Analyse
  • Regel
  • Sachanalyse
  • Opdrachten
  • Feedback 

Slide 2 - Slide

Methodisch-didaktische Analyse
Methodisch-didaktische Analyse
  • Doelgroep: eerste leerjaar Duits op havo/vwo, niveau A1
  • Overkoepelende thema: Freizeit 
  • Voorkennis: 
- Nederlandse taalregels met betrekking tot het vervoegen van de zwakke werkwoorden.
- De leerlingen kennen enkele zwakke werkwoorden in het Duits. 
  • Leerdoelen: 
- De grammaticale regel bij het vervoegen van de ‘basis’ zwakke werkwoorden tegenwoordige tijd zelf hebben ontdekt.
- De ‘basis’ zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd kunnen vervoegen door het toepassen van de regel.
- Eenvoudige zinnen in de tegenwoordige tijd kunnen schrijven met ‘basis’ zwakke werkwoorden in een geleide oefening passend bij het thema ‘Freizeit’. 
- Een sterk geleide dialoog kunnen voeren met gebruikmaking van ‘basis’ zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd passend bij het thema ‘Freizeit’. 
  • Betekenis: 
Iedere zin bevat minimaal één werkwoord. Als je de werkwoorden in een taal snel (en foutloos) kunt vervoegen dan ben je al een heel eind op weg. Wat je wilt bereiken is dat je een werkwoord gebruikt zonder er bij na te hoeven denken hoe je het vervoegt. Dat zorgt voor een soepel verloop van de communicatie. 






Slide 3 - Slide

  • Grammaticale regel zelf ontdekken (regelafleiding) door middel van lees-, verzamel- en sorteeropdracht. Daarna volgen productieve oefening zowel schriftelijk, als mondeling. 

  • Regel:

Slide 4 - Slide

Sachanalyse
Zwakke werkwoorden (= schwache Verben) zijn werkwoorden die min of meer regelmatig vervoegd worden. Denk hierbij aan Nederlandse werkwoorden die -te of -de als uitgang in de verleden tijd krijgen (wonen, spelen, kopen) en een voltooid deelwoord op t of d hebben (gewoond, gespeeld, gekocht). Ook de Duitse zwakke werkwoorden (bv. wohnen, spielen) worden door een grote mate van regelmaat gekenmerkt.

  • Werkwoorden worden vervoegd, dat wil zeggen er treden bij de persoonsvormen veranderingen op die zich richten naar: 
- Getal: enkelvoud en meervoud
- Persoon: 1e, 2e, 3e persoon en beleefdheidsvorm: ich, du, er/sie/es; wir, ihr, sie, Sie.
- Tijd: (onvoltooid) tegenwoordige tijd en (onvoltooid) verleden tijd.

  • Veruit de meeste werkwoorden worden zwak vervoegd. Dat wil zeggen: ze vormen de verleden tijd en het voltooid deelwoord met een -t-: 
  Kaufen, er kaufte, er hat gekauft 
  • Zwakke werkwoorden met extra -e-, bv. melden, atmen                                                                                                                                        Bij Zwakke werkwoorden met een stam op -d of -t (bv. melden, antworten) dan wel met een medeklinker plus -m of -n (bv. atmen, regnen) beginnen alle uitgangen met een -e-. Daartoe wordt zo nodig een extra -e- ingevoegd.

  • Duits zwak – Nederlands sterk Een aantal werkwoorden heeft in het Duits zwakke en in het Nederlands (deels) sterke of onregelmatige vormen.

Slide 5 - Slide

  • Zwakke werkwoorden, standaardvormen











    • Zwakke werkwoorden op -ern, bv. ändern, erinnern  
    - Bij zwakke werkwoorden op -ern hebben de infinitief en de daarmee overeenkomende vormen een uitgang zonder -e-:
    wir/sie/Sie ändern, erinnern, wandern                                                                                                                             
    - In de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd en in de gebiedende wijs enkelvoud staat er zowel in de stam als in de uitgang een -e-:
    ich erinnere, ich wandere, ändere das bitte!
    Sachanalyse

    Slide 6 - Slide

    • Zwakke werkwoorden met sisklank, bv. reisen, duschen 

    - Bij werkwoorden met een stam op -s, -ss, -ß, -x, -z is in de tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd de uitgang niet -st maar -t:
    du reist, du fasst, du grüßt, du faxt, du setzt

    - Bij werkwoorden met een stam op -sch is de uitgang wel -st:
    du duschst, du naschst


    • Zwakke werkwoorden op -eln, bv. handeln, klingeln 

    - Bij zwakke werkwoorden op -eln hebben de infinitief en de daarmee overeenkomende vormen een uitgang zonder -e-:
    wir/sie/Sie handeln, sammeln, frösteln, klingeln.

    - In de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd en in de gebiedende wijs enkelvoud valt de -e- in de stam weg:
    ich handle, sammle, fröstle, klingle noch einmal!

    - Werkwoorden op -eln hebben dus altijd maar één -e-: of voor of na de -l-
    Sachanalyse

    Slide 7 - Slide

    Opdracht 1

    a) Lies den folgenden Text über Freizeit. 
    In diesem Text findest du die Verben in der Zeitform: Präsens.

    Freizeit
    Paul, Lisa, Stefan und Evi wohnen (1) auf dem Land. Sie sitzen im Garten. Evi fragt (2): “Stefan, was machst (3) du in deiner Freizeit?” “Ich spiele (4) gern Fußball. Und du Evi, spielst (5) du auch gern Fußball?” “Nein, ich koche gern (6).” Die Mutter von Evi schenkt (7) etwas zum Trinken ein: “Holt (8) ihr bitte das Trinken selber?“ Evi fragt dann Paul was er in seiner Freizeit macht (9). “Ich jogge (10) viel mit Jakob. Wir joggen (11) zweimal in der Woche.“ “Ihr macht (12) also viel zusammen in eurer Freizeit”, sagt (13) Evi. “Und du Lisa, was machst (14) du?” “Christina und ich besuchen (15) oft ein Museum.” Paul und Stefan lachen (16). “Ihr braucht (17) nicht zu lachen. Wir machen (18) das gern.” Paul, Lisa, Stefan und Evi sitzen noch lange im Garten. Sie reden über ihre Freizeit und hören (19) Musik.

    Leesvaardigheid
    Receptieve beheersing

    Slide 8 - Slide

    Opdracht 1

    b) Schreibe die unterstrichenen Verben im Präsens mit dem passenden Personalpronomen (persoonlijk voornaamwoord) auf. 


    Slide 9 - Slide

    Opdracht 1

    c) Bilde mündlich mit deinem Partner zu jedem Verb den Infinitiv (het hele werkwoord).
    Schreibe den Infinitiv zu jedem Verb auf.

    d) Vergleiche deine Tabelle mit der Tabelle deines Partners.

    e) Ergänzt jetzt die zweite Tabelle mit deinem Partner. 








    Slide 10 - Slide

    Opdracht 1 

    f) Was fällt euch auf? Gibt es Regelmäßigkeiten? Ergänzt die dritte Tabelle. 










    Deze tabel wordt klassikaal besproken. Leerlingen leggen de regel uit.



    Slide 11 - Slide

    Opdracht 2 

    Verbtabelle (vervoeging correct invullen)
    Ergänze die fehlenden Formen. 


    spielen           du ………………….....….
    üben               sie (Mz) ………………
    kaufen           wir …………………...….
    wohnen         ihr ………………...…….
    hören             ich ……………….…..….
    machen         er ……………….…...….
    kochen          Sie ………………...…….

    Schrijfvaardigheid 
    Productieve beheersing in schriftelijke vormgerichte (oefen)situaties

    Slide 12 - Slide

    Opdracht 3

    Setze die richtigen Verbformen ein.  


    Schrijfvaardigheid
    Productieve beheersing in schriftelijke vormgerichte (oefen)situaties

    Slide 13 - Slide

    Opdracht 4

    Hört ihr das Lied "Cro" an und ergänze die Endungen. 



















    Luistervaardigheid
    Productieve beheersing in schriftelijke vormgerichte (oefen)situaties
    https://www.youtube.com/watch?v=bNpGA_ZPia0

    Slide 14 - Slide

    Opdracht 5

    Dialog. Partnerarbeit 
    Eerst invullen, dan gesprekje voeren.
    Werk in tweetallen en wissel van rol.
     
    A: Hallo. Was …………… du in deiner Freizeit? (machen)

    B: Ich ……………. Tennis/Fußball mit Freunden. (spielen)
     Wir ……………. immer am Samstag. (spielen)
    Und was …………. du in deiner Freizeit? (machen)

    A: Ich ………….. gern Musik im Radio. (hören)
     Und am Sonntag ……………… meine Schwester und ich Im Wald. (joggen)
     Was …………. deine Schwester/ deinen Bruder in der Freizeit? (machen)

    B: Meine Schwester / mein Bruder …………. sehr oft. (surfen)

    A: Vielleicht können wir mal etwas zusammen …………….. ? (machen)

    B: Ja, gute Idee.


    Gespreksvaardigheid
    Productieve beheersing in mondelinge vormgerichte (oefen)situaties

    Slide 15 - Slide

    Opdracht 6

    Sätze bilden
    Bilde aus diesen Wörtern je einen Satz im Präsens. Verwende die Personalpronomen: ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie (Mz) und Sie.









    __________________________________________________________________________________________________
    __________________________________________________________________________________________________
    __________________________________________________________________________________________________
    __________________________________________________________________________________________________
    __________________________________________________________________________________________________
    __________________________________________________________________________________________________




    Schrijfvaardigheid
    Productieve beheersing in schriftelijke inhoudsgerichte (oefen)situaties

    Slide 16 - Slide

    Opdracht 7

    Beantwoord de e-mail van Thomas en zet hem in Padlet. 

    Tipp: Zorg ervoor dat je hele zinnen schrijft. Vergeet de hoofdletters niet en de aanhef. 
    Maak gebruik van het woordenboek. 


    Hallo!

    Mein Name ist Thomas und ich wohne in Berlin. In meiner Freizeit spiele ich gern Fußball mit Freunden und ich höre oft Musik. Am Sonntag jogge ich zusammen mit meiner Schwester. Wir joggen im Wald.
    Wo wohnst du? Was machst du in deiner Freizeit?

     Liebe Grüße,
     Thomas

    Schrijfvaardigheid
    Productieve beheersing in schriftelijke inhoudsgerichte (oefen)situaties

    Slide 17 - Slide

    Opdracht 8

    Arbeitet zu Zweit. Sprecht über eure Freizeit. Interviewt ihr euch gegenseitig und macht ein Video in Genially. Es muss zwischen 3 und 5 Minuten dauern. 

    Tipp: Maak elke zin eerst in je hoofd voordat je hem uitspreekt. Neem de tijd en wees niet bang om fouten te maken. Het is knap dat je steeds meer in het Duits kunt zeggen en steeds meer verstaat. 

    Voorbeeldzinnen:
    Wat doe je in je vrije tijd? / Welke hobby’s heb je?
    Doe je ook aan sport?
    Hoe vaak train je?
    Wanneer heb je tijd voor je hobby’s?
    Heb je daar veel vrienden/vriendinnen?
    Hoelang is dat al je hobby?





    https://app.genial.ly/templates/video-presentation
    Gespreksvaardigheid
    Productieve beheersing in mondelinge inhoudsgerichte (oefen)situaties

    Slide 18 - Slide

    Slide 19 - Slide