uitlegfilmpjes zwakke ww

HERHALING
hoe vervoeg je zwakke werkwoorden ?
wat zijn de uitzonderingen?

kijk de volgende uitlegfilmpjes en maak daarna de opdrachten verderop!
1 / 48
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

HERHALING
hoe vervoeg je zwakke werkwoorden ?
wat zijn de uitzonderingen?

kijk de volgende uitlegfilmpjes en maak daarna de opdrachten verderop!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Zwakke werkwoorden NR. 2

Slide 3 - Slide

Bijzonderheden
Stam eindigt op -d of -t  


du, er/sie/es, ihr    >    krijgen een extra 'e'

(dan is het makkelijker uit te spreken)

Slide 4 - Slide

Voorbeelden
reden (= praten) .....zie hieronder

arbeiten(=werken)

ich red-e                                 wir red-en
du red- est                              ihr red-et
er red- et                                  sie/Sie reden

red-en
     

Slide 5 - Slide

Nog 1 klein puntje
Als de stam op een 's'-klank eindigt   (bijv. s, ss, ß, z):

dan komt er bij
du alleen een 't' achter de stam


(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

voltooid deelwoord?
uitlegfilmpje over het vormen van het voltooid deelwoord bij zwakke werkwoorden in het Duits.

bekijk ook dit filmpje!

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Slide 10 - Video

Slide 11 - Video

onbepaald lidwoord
ein of eine?
kein of keine?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

EEN = EIN of EINE
EEN wordt vertaald naar ein of eine
ein = mannelijk en onzijdig
eine = vrouwelijk
(krijgt dus een -e) 

Slide 14 - Slide

GEEN = KEIN of KEINE
GEEN wordt vertaald naar "kein of keine"
kein = mannelijk en onzijdig
keine = vrouwelijk of meervoud (let op! EINE kan nooit meervoud zijn)
(krijgt dus een -e) 

Slide 15 - Slide

und jetzt üben......



Noteer je antwoorden eerst in je schrift en kijk daarna of je het goed had........

Slide 16 - Slide

Ergänze die Verben in der richtigen Form:
lachen       Sie (ev) ........... den ganzen Tag.
spielen      Ich ............ seit 3 Jahren Gitarre.
rasen         Du ........... viel zu schnell!
lassen        Ihr ......... das bitte sein!
geben        Wir ..........dem Hund einen Ball.
hassen       Er .......... diese Aufgaben.
schreiben   Frau Müller, bitte ............... Sie !

Slide 17 - Slide

Lösung
  • lacht
  • spiele
  • rast
  • lasst
  • geben
  • hasst
  • schreiben 

Slide 18 - Slide

der,die oder das?
Noteer je antwoorden eerst in je schrift en kijk daarna of je het goed had........

Slide 19 - Slide

.......Kuh
.......Mann
.......Reise
.......Haus
.......Freiheit
........Kind
.......Arzt
.......Bruder
.......Freund
........Träume (mv)
.........Erinnerung
.........Mappe
.........Hahn
..........Handy
..........Mädchen
..........Name (m)
.........Auto (o)

Slide 20 - Slide

  • die
  • der
  • die
  • das
  • die
  • das
  • der
  • der
  • der
  • die
  • die
  • die
  • der
  • das
  • das 
  • der
  • das

Slide 21 - Slide

ein/eine oder kein/keine
(een)    Darf ich bitte ........ Suppe(v) haben?
(geen)  Ich habe jetzt ....... Zeit (v).
(geen)  Wir erwarten ......... Probleme (mv).
(een)    Er hat ........ Auto (o) gekauft.
(een)    ..... Onkel (m) von mir ist sehr nett.
(geen)  Ich mag ......... Spaghetti. (mv)

Slide 22 - Slide

Lösung
  • eine 
  • keine
  • keine
  • ein
  • ein
  • keine

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Link

Slide 25 - Link

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 28 - Quiz

spelen = spielen
Sie(ev)__________ gerne Fußball.

Slide 29 - Open question

houden van = lieben
Ich __________ dich!

Slide 30 - Open question

maken = machen
Wir __________ gern Musik!

Slide 31 - Open question

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op groepje medeklinkers : het probleem
regn
regn
regn

regn
regn
regn
stam: -en eraf
regnen -> regn
öffnen -> öffn
atmen -> atm
zeichnen -> zeichn


uitleg

Slide 32 - Slide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op groepje medeklinkers : het probleem

öffn
atm


zeichn

stam: -en eraf
regnen -> regn
öffnen -> öffn
atmen -> atm
zeichnen -> zeichn


uitleg

Slide 33 - Slide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op groepje medeklinkers: de oplossing

öffn
regn


atm


e
e


e

stam: -en eraf
regnen -> regn
öffnen -> öffn
atmen -> atm
zeichnen -> zeichn


uitleg

Slide 34 - Slide

Vertaal 'jij rekent'

rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet

Slide 35 - Quiz

Vertaal 'jullie borstelen'

bürsten (= borstelen)
A
ihr bürst
B
ihr bürstet
C
ihr bürtet
D
ihr bürsten

Slide 36 - Quiz

Vertaal 'jij heet Thom'

heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom

Slide 37 - Quiz

Vertaal 'jij danst'

tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Link

Slide 40 - Link

Slide 41 - Link

heißen
Ihr ... Sandra und Felix.
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 42 - Quiz

lieben
Warum ... er Fußball so sehr?
A
liebt
B
liebe
C
lieben
D
liebst

Slide 43 - Quiz

wohnen
Am besten ... man (=men) in Australien.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 44 - Quiz

reisen
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.

Slide 45 - Open question

heißen
Er ... doch Tim?

Slide 46 - Open question

Slide 47 - Link

Slide 48 - Link