week 7 - les 2

1 / 34
next
Slide 1: Link
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Link

  • Overhoren
  • La grammaire - ww vouloir
  • eindquizzz
Le but: à la fin de ce cours:
  • heb ik geoefend met het werkwoord vouloir
  • heb ik geoefend met alles wat ik moet weten voor de toets.

Slide 2 - Slide

wo 16 mei
leren apprendre 1, 2, 3 en voltooide tijd met avoir FR-NL blz 158, leren ww avoir
wo 24 mei
leren apprendre 4, leren ww être
vr 26 mei
leren apprendre 6 en 10, passé composé
wo 31 mei
leren apprendre 7, ww vouloir
vr 2 juni
leren apprendre 8
wo 7 juni
leren apprendre 9, ww prendre
vr 9 juni
herhalen alle apprendres
wo 14 juni
herhalen alle apprendres

Slide 3 - Slide

Overhoren
Ga staan
Ik zeg een woord
Weet je het, steek je vinger op
Krijg je de beurt en weet je het antwoord, dan mag je gaan zitten

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Vertaal de volgende tekst
J´ai dansé.

Slide 6 - Open question

Vertaal:
Tu as fait un selfie devant le Louvre?

Slide 7 - Open question

Vertaal:
On a été en ligne toute la nuit

Slide 8 - Open question

Nakijken
Huiswerk
blz 97 (101 plusklas)

Slide 9 - Slide

Toetsstof toetsweek 4
• Werkwoorden: être, avoir, prendre en vouloir (FN-NF)
• Unité 6: Apprendre 1 t/m 10, behalve apprende 5 (Delend lidwoord niet)
• Unité 7: passé composé apprendre 5 (FN) Alleen het schema leren.

Slide 10 - Slide

Blz 19 boek (ezelsoor)
Vouloir = willen

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

écouter - 8a-3

Slide 13 - Slide

Au travail - blz 19/20
Maken 8b, 8c 

Klaar: maak 8d en 8e

Slide 14 - Slide

Eindquiz

Slide 15 - Slide

Het werkwoord vouloir is...
A
regelmatig
B
onregelmatig

Slide 16 - Quiz

Het werkwoord vouloir betekent...
A
hebben
B
kunnen
C
mogen
D
willen

Slide 17 - Quiz

Ik wil
Zij wil
Zij willen
Jullie willen
Jij wilt
Wij willen
Je veux
tu veux
Nous voulons
Vous voulez
Ils veulent
Elle veut

Slide 18 - Drag question

timer
0:30
voulons
veulent
veux
voulez
veut

Slide 19 - Drag question

werkwoord avoir
j'ai
tu as
il a
 nous avons
vous avez
ils ont

Slide 20 - Slide

Non, j'.... un frère
A
ai
B
a
C
as
D
ont

Slide 21 - Quiz

Nous ..... une voiture et un vélo
A
sommes
B
sont
C
avez
D
avons

Slide 22 - Quiz

Vous ..... une grande chambre?
A
ont
B
avez
C
avons
D
êtes

Slide 23 - Quiz

Il .... quinze ans
A
est
B
a
C
as
D
es

Slide 24 - Quiz

Tu ... quel âge?
A
as
B
es
C
a
D
est

Slide 25 - Quiz

etre
=
 zijn




Sleep de juiste vorm van être naar het bijbehorende persoonlijk voornaamwoord
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
es
sont
est
êtes
sommes
suis

Slide 26 - Drag question

je .......

Slide 27 - Open question

Marc ........

Slide 28 - Open question

35
A
trente et cinq
B
cinq et trente
C
trente-cinq
D
trente-et-cinq

Slide 29 - Quiz

56
A
cinquante-six
B
six et cinquante
C
cinquante et six
D
cinquante-et-six

Slide 30 - Quiz

61
A
soixante un
B
sixante-un
C
un et sixante
D
soixante et un

Slide 31 - Quiz

78
A
soixante-dix-neuf
B
quatre-vingt-dix-huit
C
soixante-dix-huit
D
soixante-huit

Slide 32 - Quiz

96
A
soixante-seize
B
soixante-neuf
C
quatre-vingt-six
D
quatre-vingt-seize

Slide 33 - Quiz

Zelfstandig werken
ga naar verbuga.eu

oefen met werkwoorden être, avoir, prendre, vouloir


Slide 34 - Slide