Spreken.
Maak een zin met de voltooid deelwoorden van de werkwoorden.
A Enkelvoud (ik/jij/hij/zij) B Meervoud (wij/jullie/zij)
1. fietsen 1. voelen
2. spellen 2. spelen
3. knielen 3. horen
4. betalen 4. verbeteren
5. vissen 5. werken
6. wachten 6. bellen
7. ontmoeten 7. wandelen
8. hopen 8. zeggen