2H wk 20 Gram voegwoorden werkwoorden

Welkom 2h
Aan het einde van deze les:
- Je kent het verschil tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.

1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom 2h
Aan het einde van deze les:
- Je kent het verschil tussen nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we vandaag doen?
  • Terugblik:  zinsdeelzinnen
  • Uitleg en oefenen: Voegwoorden
  • Afronden 




Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Enkelvoudige zin

  • Zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin

  • Zin met twee of meer persoonsvormen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld enkelvoudige zin
  • Het wordt slecht weer vandaag.
  • Ik ga vandaag naar de winkel.
  • Hij kijkt veel naar Star Wars.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld samengestelde zin
  • Het wordt vandaag mooi weer en we gaan lekker naar het strand. 
  • Hij kijkt vaak naar Star Wars want daar is hij gek op.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Samengestelde zin
  • Bestaat uit twee of meer zinnen.
  • HZ + HZ
  • HZ + BZ
  • BZ + HZ
  • HZ + HZ + BZ
  • Er zit altijd minstens één hoofdzin in!!!

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Nevenschikking

- Hoofdzin + hoofdzin


- Je zou in principe tussen alle zinnen een punt kunnen zetten.

Onderschikking

- Hoofdzin + bijzin
- Bijzin + hoofdzin
- Hoofdzin + bijzin + bijzin

- De zinnen zijn afhankelijk van elkaar.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Zinsdeelzinnen
Zinsdeelzinnen kunnen de vorm van verschillende zinsdelen aannemen:
o-zin
lv-zin
mv-zin
bwb-zin

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1.
Geef aan of de rode woorden een zinsdeel zijn of een zinsdeelzin (bijzin).
d De zomers worden steeds warmer door een toename van de zonnestraling.
a Wat Ariël jou wijsmaakt, heeft hij zelf verzonnen.
b Het jongste meisje uit dit gezin krijgt van haar broers veel aandacht.
c Je moet meteen naar huis komen, zodra de training voorbij is.



















Slide 9 - Slide

This item has no instructions

§10 Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Voegwoorden
1. Joris loopt altijd naar school, terwijl hij een elektrische fiets in de schuur heeft staan.

2. Omdat Joris slechts 5 minuten hoeft te lopen, heeft hij zijn fiets niet nodig.

3. Joris vindt lopen leuk en Joris houdt niet van fietsen.

Groen = hoofdzin
Rood = bijzin

Terwijl, omdat en en zijn niet benoemd -> dit zijn voegwoorden.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Nevenschikkende voegwoorden (ns.vw)
-> 2 hoofdzinnen


  • en
  • maar
  • want 
  • of
  • dus
Onderschikkende voegwoorden (os.vw)
-> hoofdzin/bijzin


  • aangezien
  • als
  • dat
  • doordat
  • terwijl
  • toen
  • omdat

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Samen oefenen
Janneke moest vanmorgen naar het ziekenhuis, omdat ze 
plotseling was uitgegleden op de trap.

1) Samengesteld / enkelvoudig?
3) Voegwoord?
4) Onderschikkend / Nevenschikkend? Hoofdzin/Bijzin?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Nu jullie
Opdracht: Benoem de zin (HZ/BZ) + schrijf het voegwoord op en zet erboven of het een onderschikkend of nevenschikkend voegwoord is. 

1. Aangezien Piet een mooi cijfer had gehaald voor Nederlands, maakte hij zich minder zorgen over zijn aankomende rapport.

2. Diek heeft het hele weekend lekker buiten in de sneeuw gespeeld, maar daarna was hij de sneeuw wel een beetje zat.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Opdracht: Benoem de zin (HZ/BZ) + schrijf het voegwoord op en zet erboven of het een onderschikkend of nevenschikkend voegwoord is. 
1. Aangezien Piet een mooi cijfer had gehaald voor Nederlands, maakte hij
 zich minder zorgen over zijn aankomende rapport.
Aangezien = Onderschikkend = Bijzin / hoofdzin

2. Diek heeft het hele weekend lekker buiten in de sneeuw gespeeld, maar
 daarna was hij de sneeuw wel een beetje zat.
Maar = Nevenschikkend - twee hoofdzinnen

Slide 15 - Slide

1. hoofdzin - bijzin. VW = omdat = onderschikkend

2. 
Aan de slag - C5 - par 10 Voegwoorden
Wat:  Paragraaf10 - Voegwoorden - opdr 1 en 2
Hoe: Zelfstandig
Nodig: lapop
Tijd: 5 min zelfstandig/stilte, daarna fluisteren.
Hulp: docent 
Geluid: stilte
Klaar: Ga door met 3, 4 en 5
Na 15 minuten bespreken we de opdrachten.
timer
15:00

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 17 - Mind map

This item has no instructions

Heb je nog een vraag over deze les?

Slide 18 - Mind map

This item has no instructions

Afronden
Aan het einde van deze les:
- Je kent het verschil tussen onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden.

Huiswerk:
Maak opdracht 1 tm 5 af van par. 10 samengestelde zinnen.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Welkom 2h
Aan het einde van deze les:
- Je kunt koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden en zelfstandig werkwoorden herkennen in samengestelde zinnen.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we vandaag doen?
  • Terugblik: samengestelde zinnen en zinsdeelzinnen
  • Uitleg en oefenen: Voegwoorden
  • Afronden 




Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Voegwoorden
1)De oma van Jeremy ligt in het ziekenhuis omdat ze van de trap is gevallen.
2)Deze zomer gaan we wandelen in de Dordogne en surfen aan de kust.

1) Samengesteld / enkelvoudig?
3) Voegwoord?
4) Onderschikkend / Nevenschikkend? Hoofdzin/Bijzin?

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Leerdoel 
Aan het einde van deze les:
  • Je kunt koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden en zelfstandig werkwoorden herkennen in samengestelde zinnen.



Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Video

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten. Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde (het onderwerp van de zin is of wordt iets). 

We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Jullie presentatie is [heel grappig].
Olivia wordt [snel boos].
Bart blijft de hele dag op zijn kamer.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Hulpwerkwoorden
Let op: sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen.
 
Sommige opdrachten kunnen lastig zijn.
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Vaststellen
{hz Katrien Duck is ziek (bz doordat ze gisteren iets verkeerds heeft gegeten), (bz zodat ze vandaag niet zal kunnen optreden in Disneyland Parijs).

Bestaat uit: een hoofdzin en twee bijzinnen. 
Elk van die delen is zelf een enkelvoudige zin.

Bedenk bij elke 'losse' enkelvoudige zin met wat voor werkwoord je te maken hebt.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Zo bepaal je in een samengestelde zin met welk soort werkwoord je te maken hebt:

1. Verdeel de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen. Zet strepen tussen de zinnen.

2. Stel van elke enkelvoudige zin het gezegde vast: werkwoordelijk gezegde (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng).

3. Pas daarna per zin de regels van pararaaf 6: zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord toe.


Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Stap 1: De samengestelde zin bestaat uit de enkelvoudige zinnen:
Katrien Duck is ziek, (1) /
doordat ze gisteren iets verkeerds heeft gegeten (2) /
zodat ze vandaag niet zal kunnen optreden in Disneyland Parijs. (3)

Stap 2: zin 1: ng: is [ziek]
zin 2: wg = heeft gegeten
zin 3: wg = zal kunnen optreden

Stap 3: zin 1: ng met één werkwoord → is = kww
zin 2: wg met twee werkwoorden → heeft (= pv) = hww, gegeten = zww
zin 3: wg met drie werkwoorden → zal (= pv) = hww, kunnen = hww, optreden = zww


Slide 31 - Slide

This item has no instructions

NU ZELF:

1) Veel mensen die in het noorden van Europa wonen, reizen in de zomer naar Zuid-Europa om lekker te kunnen ontspannen in het Mediterraanse klimaat.

2) Johanna is arts geworden, zodat ze in Afrika kinderen kan helpen voor de organisatie Artsen zonder Grenzen.


Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Stap 1: De samengestelde zin bestaat uit de enkelvoudige zinnen:
1) Veel mensen die in het noorden van Europa wonen, 
2)( Ze )reizen in de zomer naar Zuid-Europa 
3) (Zodat ze) kunnen ontspannen in het Mediterraanse klimaat.

Stap 2: zin 1: wg - wonen
zin 2: wg = reizen
zin 3: wg = kunnen ontspannen

Stap 3: zin 1: wg met één werkwoord → wonen = zww
zin 2: wg met een werkwoord → reizen (= pv) = zww
zin 3: wg met twee werkwoorden → kunnen  (= pv) = hww, ontspannen = zww


Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Stap 1: De samengestelde zin bestaat uit de enkelvoudige zinnen:
1) Johanna is arts geworden, 
2) zodat ze in Afrika kinderen kan helpen voor de organisatie Artsen zonder Grenzen.

Stap 2: zin 1: ng - is [arts] geworden
zin 2: wg = kan helpen 


Stap 3: zin 1: ng met twee werkwoord → is = hww / geworden = kww
zin 2: wg met een werkwoord → kan (= pv) = hww / helpen = zww

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

''Ik kan aan iemand anders uitleggen wat het verschil is tussen de drie soorten werkwoorden.''
0 = echt (nog) niet / 10 = zeker wel
010

Slide 35 - Poll

This item has no instructions

''Ik kan de werkwoordvormen herkennen in samengestelde zinnen.''
0 = echt (nog) niet / 10 = zeker wel
010

Slide 36 - Poll

This item has no instructions

Aan de slag - C5 - par 12 Werkwoorden
Wat:  Paragraaf12 - Werkwoorden - opdr 1 en 2
Hoe: Zelfstandig
Nodig: lapop
Tijd: 5 min zelfstandig/stilte, daarna fluisteren.
Hulp: docent 
Geluid: stilte
Klaar: Ga door met 3, 4 en 5
Na 15 minuten bespreken we de opdrachten.
timer
15:00

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 38 - Mind map

This item has no instructions

Heb je nog een vraag over deze les?

Slide 39 - Mind map

This item has no instructions

Afronden
Aan het einde van deze les:
- Je kunt koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden en zelfstandig werkwoorden herkennen in samengestelde zinnen.

Huiswerk:
Maak opdracht 1 tm 5 af van par. 12 werkwoorden in samengestelde zinnen.

Slide 40 - Slide

This item has no instructions