lASSo1: Verwijzen met deze, die, dit en dat
Bij mannelijke en vrouwelijke woorden (de) gebruik je de, deze en die:
- de tulp, deze tulp, die tulp; de muis, deze muis, die muis.
Bij onzijdige woorden (het) gebruik je het, dit en dat:
- het opstel, dit opstel, dat opstel; het ringetje, dit ringetje, dat ringetje.
Als het lidwoord 'een' gebruikt wordt, kun je aan een bijvoeglijk naamwoord vaak zien of je met een de-woord of een het-woord te maken hebt.
Bij een de-woord komt er na een namelijk wél een e achter het bijvoeglijk naamwoord, bij een het-woord niet:
- een dure ring (de woord) & een mooi schilderij (het woord)
- een lange film (de woord) & een spannend boek (het woord)