Examentraining Frans 5h

CE FRANS

Examentraining
Leesvaardigheid



1 / 57
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 57 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

CE FRANS

Examentraining
Leesvaardigheid



Slide 1 - Slide

Voorbereiding CE
Algemeen + onderwerpen
Vraagsoorten
Examenvocabulaire + woordenboek
Strategieën


Oefening baart kunst

Slide 2 - Slide

Wat heb je geleerd tijdens de MVT-examentraining?

Slide 3 - Mind map

Leesvaardigheid
In het centraal examen Frans wordt
alleen leesvaardigheid getoetst.
Leesvaardigheid bepaalt dus 50%
van jouw eindcijfer.

Het examen duurt 2,5 uur.

Slide 4 - Slide

Examenzittingen
Woensdag 22 mei 2024 13u30 - 16u00 1e tijdvak

Dinsdag 18 juni 13u30 - 16u00 2e tijdvak

Slide 5 - Slide

Centraal examen Frans
  • 10 - 15 teksten
  • 40 - 45 vragen
  • 2/3 meerkeuzevragen in het Frans
  • 1/3 open vragen in het Nederlands
  • Allerlei tekstsoorten: advertenties, krantenartikelen, brieven, enquêtes, folders, interviews, boekbesprekingen

Slide 6 - Slide

Onderwerpen
milieu
duurzaamheid
sport
tradities
feesten
Parijs
Stripverhalen



social media
eten & drinken
vakantie
reizen
kunst
geschiedenis
school

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Link

Slide 11 - Link

Examentip 1
Je mag in de examenboekjes schrijven, strepen, markeren etc.
Maak daar gebruik van!
Als je bijv. een woord opzoekt in het woordenboek, schrijf de betekenis van dat woord in de tekst op.

Slide 12 - Slide

Examentip 2
Het goede antwoord staat vaak in de eerste of laatste zin van de alinea/in de buurt van een signaalwoord/na een dubbele punt:
E.L.Z.A.


Slide 13 - Slide

Examentip 3
Kijk op Digistudies voor tips en links naar woordenlijsten en extra oefenmateriaal --> uitlegfilmpjes.

Voor leesvaardigheid kun je leren én oefenen!
Hoe meer je dat doet, hoe beter je cijfer wordt!

Slide 14 - Slide

Examentip 4a
Gebruik zo min mogelijk je woordenboek. 
Wanneer wel? 
1. Gatenvraag: antwoorden geen signaalwoorden, dan betreft het echt inhoudelijke woorden.
2. Moeilijke titel: opgelost met plaatje of 1e vraag. Zo niet, overweeg woordenboek, maar misschien helpt 1e alinea.


Slide 15 - Slide

Examentip 4b
Gebruik zo min mogelijk je woordenboek. 
Wanneer wel? 
Als je een antwoord alleen met dat woord kan beoordelen. 

Niet: vervoegde werkwoorden en vrouwelijk bijvoeglijk naamwoorden opzoeken!
Hamvraag: heb je het écht nodig? 


Slide 16 - Slide

Questions en français
- Qu'est ce qu'on apprend au premier alinéa?
- Qu'est-ce qui est vrai selon les deux premiers alinéas?
- A quoi sert le quatrième alinéa? (décrire, montrer, ...)
- Qu'est-ce que l'auteur raconte au premier alinéa?
- Quel est le but ...?
- Qu'est-ce qu'on apprend sur le foot au dernier alinéa?

Slide 17 - Slide

Stappenplan - Aanpak examentekst
1. Grote Lijn: plaatje, titel, bron, ondertitel, tussenkopjes (GL)
2. Vraag 1 lezen en begrijpen.
3. De betreffende alinea('s) lezen.
4. Zoek het juiste antwoord.
5. Bekijk de antwoordopties, zoek alleen de moeilijkste woorden op.  op.
6. Vraag 2 enzovoorts.

Slide 18 - Slide

Faisons un texte...
Un facteur pas comme les autres: 
vraag 9, 10, 11, 12, 13, 14

Slide 19 - Slide

Wat zijn je verwachtingen van het examen Frans?

Slide 20 - Open question

Welke 2 Franse signaalwoorden kun je gebruiken als ''dus''?
A
parce que
B
donc
C
alors
D
car

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN TEGENSTELLING aan?
A
malgré
B
pourtant
C
sûrement
D
mais

Slide 22 - Quiz

Na dit signaalwoord komt een voorbeeld of uitleg
A
ainsi
B
aussi
C
bref
D
surtout

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN OPSOMMING aan?
A
car
B
d'abord
C
de plus
D
ensuite

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN BEVESTIGING aan?
A
sûrement
B
évidemment
C
certainement
D
par contre

Slide 25 - Quiz

Welk signaalwoord leidt een reden in?
A
pendant
B
parce que
C
enfin
D
alors

Slide 26 - Quiz

Welk signaalwoord geeft GEEN conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 27 - Quiz

Vul het passende signaalwoord in:
J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, ..... je suis bien préparé!
A
bref
B
en plus
C
parce que
D
par contre

Slide 28 - Quiz

Wat betekent 'pas mal de'?
A
niet slecht
B
best veel
C
slecht

Slide 29 - Quiz

Welk signaalwoord past?
D'abord on a bu du coca, ______ on a mangé un sandwich.
A
donc
B
alors
C
par contre
D
puis

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Video

1. Fout gemaakt door ontkenning: 
ne... pas, (tegenovergestelde van de tekst)
Ne... pas = niet / geen
Ne... jamais = nooit
Ne... plus = niet meer Ne... personne = niemand
Ne... aucun = geen enkel
Ne... pas encore = nog niet
Ne … guère = nauwelijks
Ne... ni...ni = noch


Slide 32 - Slide

Attention!

Ne... que = slechts, alleen maar
Je n'ai pas trois euros
Je n'ai que trois euros

Slide 33 - Slide

Traduis: Le cerveau
Sècher
Les valeurs

Slide 34 - Open question

Traduis: La naissance
Exigeant
notamment

Slide 35 - Open question

Foute antwoorden
- lijkt op wat in de tekst staat, maar klopt net niet.
- antwoord staat in een andere alinea.

Slide 36 - Slide

Traduis: L'avis
Croître
La hausse

Slide 37 - Open question

Traduis: La baisse
La diminution
L'accroissement

Slide 38 - Open question

Comment cette phrase se rapporte-t-elle au contenu de la phrase qui précède ?

 /Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase suivante?
Elle en indique la conséquence
Elle l’affaiblit (faible = zwak)
Elle l’explique
Elle s’y oppose
Elle l’illustre
Elle en donne la cause
Elle l'élabore (uitbreiden)
Elle le contredit


Slide 39 - Slide

De quel ton l’auteur parle-t-il ici ?
Calme
Dramatique
Étonné = verbaasd / surpris
Indifférent
Ironique
Cynique
Indigné = verontwaardigd
Menaçant = dreigend
Moqueur =spottend
Optimiste
Pessimiste

Slide 40 - Slide

Par quel mot cette phrase aurait-elle pu commencer ?



Bref,
D’ailleurs, = trouwens
Ensuite,
Pourtant
Car
Donc
Mais
Même
🡪 Importance des connecteurs logiques !
 

Slide 41 - Slide

Open vragen

Noem 2 dingen – vaak gaat het om een uitbreiding “bovendien” 🡪 1 ervoor en 1 erna 
ensuite, aussi, en plus, en outre, surtout, d’ailleurs, etc.

Slide 42 - Slide

ABCD – textes – grote lijn

Wat is het? (wie, waarom, nieuwsartikel, interview) – grote lijn
Vraag 1: introductie onderwerp:
Titel + Plaatje óf open vraag die de grote lijn aangeeft (info in vraag 1!)

Slide 43 - Slide

ABCD - textes

Niet "denken", het antwoord moet in de tekst staan!

Slide 44 - Slide

ABCD – textes - expertvragen

Kijk tussen de aanhalingstekens (per taal verschillend!) …...»
Selon....
D'après Macron.....
Volgens..

Slide 45 - Slide

Exemples

Par exemple 🡪 ainsi, illustrer, comme
Illustreert = plaatje in woorden
Open vraag met het woord ‘concreet’ 🡪 zoek het voorbeeld in de cito tekst (namen, getallen, data, plaatsen etc)

Slide 46 - Slide

Controle!
Past het antwoord in de grote lijn?
Ben je niet op een dwaalspoor gezet?
Ne …. Que; ainsi ; pas mal de: J'ai pas mal d'amis = best veel
Let op: souvent, toujours, jamais, tout, surtout, plus, le plus, de plus en plus 🡪 wel veel, maar niet het meest. Als dit element niet klopt, antwoord wegstrepen
Let op signaalwoorden, dubbele punten, uitroeptekens e.d.

Slide 47 - Slide

Carte mentale (mindmap)
un thème populaire…L’internet



ordinateur
Les sites Web
Les portails (startpagina’s)
En ligne
Des liens hypertextuels
Surfer
Les internautes = une personne qui utilise l'internet
La toile (d’araignée) - spinnenweb
Réseau
Navigateur
Courrier électronique (é mail, mél, mail)

Slide 48 - Slide

Stratégies
Scannen: selectief lezen om bepaalde informatie in de tekst te vinden

je gaat op zoek naar een stuk tekst dat je nauwkeurig gaat lezen om te begrijpen
Bijvoorbeeld bij korte teksten waar maar één vraag bij staat.


Slide 49 - Slide

Hoofdgedachte
Belangrijke informatie:
titel
eerste en laatste zin van de alinea
"waar gaat de tekst over?"
"wat wil de auteur zeggen met deze tekst?"

Slide 50 - Slide

Vrai ou faux? / Wel of niet? / waar of niet waar?
‘Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met de 2e alinea’

Wie wat waar hoe? Met ja beantwoorden? Dan ‘wel’.


Slide 51 - Slide

Gatenvragen
Titel, plaatje, intro 🡪 grote lijn
Blind gokken 25% kans, wanneer je gokt op de grote lijn, dan 60 à 70% kans!
Lees tot het gat + 1 zin
Bij 4 signaalwoorden: zin ervoor en erna
Indien het gat in de laatste zin van de alinea zit 🡪 doorlezen alleen nuttig als deze begint met een signaalwoord of deze/die.
Verdeel de antwoorden in positief en negatief
Als er een tegenstelling in het antwoord zit (groot/klein, modern/traditioneel, succes/mislukking) 🡪 kies dan 1 van de 2!!




Slide 52 - Slide

Betekenis tekstelementen
veel vragen gaan over de betekenis van een zin, een stuk tekst, een alinea.

🡪 listes de vocabulaire 

Slide 53 - Slide

Waarom lees je alleen het stuk tekst waar de vraag over gaat?

Slide 54 - Open question

welke foute antwoorden maakt Cito?

Slide 55 - Mind map

Foute antwoorden
- Compleet verzonnen antwoord "pindakaasantwoord"
- Het antwoord lijkt op het juiste antwoord: nog niet, meer (plus – le plus)
- komt wel voor in tekst maar niet de kern
- het tegenovergestelde : ne... pas, ne... personne, ne... que.

Slide 56 - Slide

Au travail!
C'est unique au monde CE 2023-2-6
Le GR, 75 ans de randonnée CE 2023-2-7

CITO gaat uit van gemiddeld 3 minuten per vraag

Je werkt zonder laptop of telefoon. Gebruik een woordenboek alleen indien absoluut noodzakelijk.

Slide 57 - Slide