Modale werkwoorden H2/A2/G2

1 / 43
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoel:  

Aan het einde van de les weet je van de behandelde werkwoorden:
 
* Wat ze betekenen
* Hoe ze vervoegd worden
* Wanneer je ze gebruikt 

Slide 2 - Slide

  • können
  • dürfen
  • müssen
  • wissen

Maar wat betekenen deze werkwoorden ook alweer? 

Slide 3 - Slide

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 4 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
können?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 5 - Quiz

Vertaal de zin:
"Ich kann Deutsch sprechen."

Slide 6 - Open question

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 7 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
dürfen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 8 - Quiz

Vertaal de zin:
"Der Hund darf hier reingehen"

Slide 9 - Open question

Die Schüler wissen die Antwort.

Slide 10 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
wissen?
A
moeten
B
mogen
C
weten
D
zou graag willen

Slide 11 - Quiz

Vertaal de zin:
"Die Schüler wissen die Antwort."

Slide 12 - Open question

Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 13 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
müssen?
A
moeten
B
weten
C
kunnen
D
willen

Slide 14 - Quiz

Vertaal de zin:
"Pia muss dringend zur Toilette."

Slide 15 - Open question

Bestudeer deze vervoegingen

Slide 16 - Slide

Wat valt je op?
Hint: Kijk naar de enkelvoudsvormen!

Slide 17 - Open question

Verbind de Nederlandse werkwoorden met de juiste vertaling.

mögen
möchten

wollen
sollen
moeten 
lusten, aardig vinden, leuk vinden
zou graag willen
willen

Slide 18 - Drag question

Deze week focussen jullie je op de volgende werkwoorden
  • möchten 
  • wollen
  • mögen
  • sollen

Herleid de betekenis aan de hand van de zinnen op de volgende slides -->

Slide 19 - Slide

Möchten Sie etwas essen?

Slide 20 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
möchten?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 21 - Quiz

Vertaal de zin:
"Möchten Sie etwas essen?"

Slide 22 - Open question

Bij het werkwoord möchten verandert de stamklinker niet
(De uitgang van ich en er/sie/es/man blijft wel hetzelfde!)

Slide 23 - Slide

Paul will zu Lisa gehen.

Slide 24 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
wollen?
A
moeten
B
weten
C
kunnen
D
willen

Slide 25 - Quiz

Vertaal de zin:
"Paul will zu Lisa gehen."

Slide 26 - Open question

Lisa mag einen Apfel.

Slide 27 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
mögen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 28 - Quiz

Vertaal de zin:
"Lisa mag einen Apfel."

Slide 29 - Open question

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 30 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
sollen?
A
weten
B
moeten
C
kunnen
D
willen

Slide 31 - Quiz

Vertaal de zin:
"Du sollst deine Zähen putzen!"

Slide 32 - Open question

Als het goed is, heb je 'müssen' en 'sollen' beide als 'moeten' vertaald. Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Wat denk jij: Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Slide 35 - Open question

Bekijk nog 1x de vervoegingen

Slide 36 - Slide

Opvallend is: 
 De ich- en er/sie/es/man-vorm zijn altijd hetzelfde 

Slide 37 - Slide

Dan nu nog even oefenen... 
Op de volgende slide zie je zinnen en werkwoordsvormen. 
Sleep de juiste werkwoordsvorm naar de juiste zin! 

Slide 38 - Slide

1. Kinder ____ oft (vaak) keine Gemüse
2. Der Mann ___ ein Buch kaufen.
3. Ich ___ die Antwort nicht.
4. Wir ___ das Hotel nicht finden.
5. "Du ___ dein Zimmer aufräumen!"
6. Man ___ hier nicht rauchen. 
7. Alle Menschen ___ atmen. 
8. "___ Sie etwas trinken?"
weiß
sollst
mögen
darf
will
können
möchten
müssen

Slide 39 - Drag question

Samengevat:
Je hebt de volgende Modalverben herhaald:
 
  • können
  • dürfen
  • müssen
  • wissen

Slide 40 - Slide

Samengevat:
Je hebt deze les de volgende Modalverben geleerd:
 
  • möchten
  • wollen
  • mögen
  • sollen

Slide 41 - Slide

Samengevat:
Je weet nu ... het betekenisverschil tussen müssen en sollen:
 
  • müssen = moeten (noodzaak)
  • sollen = moeten (wil van iemand anders)

Slide 42 - Slide

Hoe goed kun jij de modale werkwoorden al toepassen?
Het lukt goed, ik ken ze al (bijna) uit mijn hoofd
Het lukt goed met behulp van het boek maar ik moet ze wel nog leren
Ik heb extra hulp nodig want het lukt nog niet zo goed

Slide 43 - Poll