Week 49 H3

1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Programm 
Rückblick
TEA-2 
  • wat komt er in de toets?

    Lernziele
    Check TEA-2
    Lesen
    • Schritt 27



      Slide 3 - Slide

      Rückblick
      Was haben wir letztes Mal gemacht?

      • Wir haben....... gelernt
      • Wir haben Aufgabe .... und.... gemacht

      Slide 4 - Slide

      TEA-2

      Schreiben
      • Schritt 20 : woonomgeving beschrijven + het weer
      • Schritt 29 : notitie schrijven (huishoudelijk klusjes)


      Lesen
      • Schritt 23 + Schritt 27 gebruiken om te oefenen


        TEA-week:
        • Schreiben
        • Lesen

        Slide 5 - Slide

        Beispiel TEA-2 Schritt 20
        Beschrijf in het Duits je woonomgeving aan je Duitse vriend Jens.
        Benoem:
        • waar je woont
        • wat je van je huis vindt
        • 3 dingen(winkels, zwembad etc.) die in de buurt zijn
        • of je een tuin hebt
        • hoe het weer is
        • aanhef en afsluiting

        Slide 6 - Slide

        Beispiel TEA-2 Schritt 29
        Je Duitse vriendin Eva logeert bij jullie. Jij moet al naar school. Je moet alleen nog stofzuigen, het vuilnis buiten zetten en de afwas doen. Vraag in een notitie of Eva deze klusjes kan doen.

        • aanhef
        • vragen om de 3 klusjes te doen
        • bedanken
        • afsluiting 

        Slide 7 - Slide

        Lernziele A2

        • Ik kan de belangrijkste informatie halen uit een geschreven teksten
        • Ik check de meest gebruikte woorden/zinnen van TEA-2




        Slide 8 - Slide

        Check TEA-2
        Schrijf in het Duits:

        • Het weer is goed
        • Het weer is slecht
        • Het heeft geregend
        Schrijf in het Duits:
        • hoe gaat het met je?
        • Ik ben al naar school
        • Alsjeblieft!

        Schrijf in het Duits
        • er is een supermarkt
        • er is een zwembad
        • er is een school
        Check jezelf. Weet jij de belangrijkste zinnen/woorden voor TEA-2?:
        lever je blaadje in voor je het lokaal verlaat
        Schrijf in het Duits:

        • kan je stofzuigen?
        • kan je ook het vuil buiten zetten?
        • kan je de afwas doen?
        timer
        7:30

        Slide 9 - Slide

        Lesen - Vorbereiten TEA-2
        Zugspitze Schritt 27 ab Seite 76

        • Aufgabe 1
        • Aufgabe 2
        • Aufgabe 3
        • Aufgabe 4
        • Aufgabe 6
        • Aufgabe 7
        • Aufgabe Stempeln, bitte

        Al klaar?-> Gebruik de link naar Padlet om drie schrijfopdrachten te oefenen

        Slide 10 - Slide

        Wichtige Wörter 
        Waar = wo
        Staubsaugen ipv Staubzaugen ( je hoort een z, maar schrijft een s)
        den Müll rausbringen = het vuilnis buiten brengen
        Für mich = voor mij
        Für dich = voor jou
        Bei mir = bij mij
        Bei dir = bij jou Bei uns = bij ons
        Geschirr spülen = de vaat doen
        in der Nähe = in de buurt
        Supermarkt ipv Supermarket (je schrijft als in het NL)
        Schwimmbad = zwembad

        Slide 11 - Slide

        Slide 12 - Slide

        Rückblick
        Was haben wir letztes Mal gemacht?

        • Wir haben....... gelernt
        • Wir haben Aufgabe .... und.... gemacht

        Slide 13 - Slide

        TEA-2

        Schreiben
        • Schritt 20 : woonomgeving beschrijven + het weer
        • Schritt 29 : notitie schrijven (huishoudelijk klusjes)


        Lesen
        • Schritt 23 + Schritt 27 gebruiken om te oefenen


          TEA-week:
          • Schreiben
          • Lesen

          Slide 14 - Slide

          TEA-2 Beispiele
          In de volgende slides zie je voorbeelden van mogelijke situaties uit de test. 

          • Lees de opdracht goed (je hebt deze al een paar keer gedaan)
          • Schrijf het briefje
          • Bekijk het voorbeeld
          • Verbeter je fouten
          • Maak een woordenlijstje/zinnenlijstje met wat je nog niet wist
          • We bespreken je aantekeningen

          Tip! Neem deze aantekeningen als leidraad om je goed voor te bereiden op je test!!

          Slide 15 - Slide

          Beispiel TEA-2 Schritt 20
          Beschrijf in het Duits je woonomgeving aan je Duitse vriend Jens.
          Benoem:
          • waar je woont
          • 3 dingen(winkels, zwembad etc.) die in de buurt zijn
          • hoe het weer is
          • aanhef en afsluiting

          Slide 16 - Slide

          Beispiel TEA-2 Schritt 20
          Hallo Jens,

          wie geht es dir? Ich wohne in Nieuwegein, in der Nähe von Utrecht. Es gibt einen Supermarkt hier. Es gibt auch ein Schwimmbad. Es gibt auch eine Schule in Nieuwegein. Das Wetter hier ist im Moment schlecht, es hat viel geregnet. Hoffentlich scheint morgen die Sonne.

          Viele Grüße 

          Slide 17 - Slide

          Beispiel TEA-2 Schritt 29
          Je Duitse vriendin Eva logeert bij jullie. Jij moet al naar school. Je moet alleen nog stofzuigen, het vuilnis buiten zetten en de afwas doen. Vraag in een notitie of Eva deze klusjes kan doen.

          • aanhef
          • vragen om de 3 klusjes te doen
          • bedanken
          • afsluiting 

          Slide 18 - Slide

          Beispiel TEA-2 Schritt 29
          Hallo Eva,

          ich bin schon zur Schule. Kannst du bitte staubsaugen. Kannst du auch noch den Müll rausbringen und Geschirrspülen? Danke im Voraus!

          Viele Grüße 

            Slide 19 - Slide

            Check TEA-2
            Schrijf in het Duits:

            • Het weer is goed
            • Het weer is slecht
            • Het heeft geregend
            Schrijf in het Duits:
            • hoe gaat het met je?
            • Ik ben al naar school
            • Alsjeblieft!

            Schrijf in het Duits
            • er is een supermarkt
            • er is een zwembad
            • er is een school
            Check jezelf. Weet jij de belangrijkste zinnen/woorden voor TEA-2?:
            lever je blaadje in voor je het lokaal verlaat
            Schrijf in het Duits:

            • kan je stofzuigen?
            • kan je ook het vuil buiten zetten?
            • kan je de afwas doen?
            timer
            7:30

            Slide 20 - Slide

            der / die / das / die
            Hoe zat het ook alweer met mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud?


            Slide 21 - Slide

            der      /   die     /   das     /     die
            ... Mann
            ... Vater
            ... Stier
            ... Lehrer
            .... Polizist
            ... Frau
            ... Mutter
            ... Kuh
            ... Lehrerin
            .... Polizistin
            ... Kind
            ... Mädchen
            ... Herz
            ... Baby
            .... Handy
            ... Kinder
            ... Mädchen
            ... Herzen
            ... Männer
            .... Handy

            Slide 22 - Slide

            Welke regels ken je voor de verschillen tussen der/die/das/die?

            Slide 23 - Open question

            Geslacht: der, die of das? 

            Hoe kun je weten of een woord der, die of das is? 
            mannelijk: der 
            vrouwelijk: die 
            onzijdig: das

            Slide 24 - Slide

            mannelijk = der
            dieren van het mannelijke geslacht 
            • bijv. der Stier, der Wolf, der Hahn 

            de namen van de dagen, maanden, jaargetijden, windrichtingen 
            • bijv. der Sonntag , der Januar, der Sommer, der Norden

            Slide 25 - Slide

            vrouwelijk = die
            dieren/personen van het vrouwelijk geslacht 
            • bijv. die Kuh = de koe, die Lehrerin = de lerares

            woorden, die eindigen op: 
            • -schaft, -ei, -heit, -ung, -keit, -ion, -ität 

            De meeste woorden die op een -e eindigen zijn vrouwelijk, dus die


            Slide 26 - Slide

            onzijdig = das
            hele werkwoorden die als zelfstandig naamwoord gebruikt worden 
            • bijv. das Hoffen, das Denken, das Essen, das Lesen

            woorden eindigend op -chen of -lein (betekenis: -tje) 
            • bijv. das Löffelchen = het lepeltje, das Kindlein = het kindje 

            De meeste woorden waar je "het" voor staat, zijn in het Duits das

            Slide 27 - Slide

            ein     /   eine    /   ein     /   -
            ... Mann
            ... Vater
            ... Stier
            ... Lehrer
            .... Polizist
            ... Frau
            ... Mutter
            ... Kuh
            ... Lehrerin
            .... Polizistin
            ... Kind
            ... Mädchen
            ... Herz
            ... Baby
            .... Handy
            ... Kinder
            ... Mädchen
            ... Herzen
            ... Männer
            .... Handy

            Slide 28 - Slide

            Welke regels ken je voor het verschil tussen ein en eine?

            Slide 29 - Open question

            ein / eine / ein / -
            ... Metzgerei
            ... Apotheke
            ... Leidenschaft
            ... Monat
            ... Freitag
            ... Tag
            ... Schüler(mv)
            ... Schule
            ... Heizung
            ... Ding
            ... Buch

            Slide 30 - Slide

            kein  /  keine   /  kein   / keine
            ... Mann
            ... Vater
            ... Stier
            ... Lehrer
            .... Polizist
            ... Frau
            ... Mutter
            ... Kuh
            ... Lehrerin
            .... Polizistin
            ... Kind
            ... Mädchen
            ... Herz
            ... Baby
            .... Handy
            ... Kinder
            ... Mädchen
            ... Herzen
            ... Männer
            .... Handy

            Slide 31 - Slide

            kein / keine / kein /keine
            ... Bäckerei
            ... Kneipe
            ... Freundschaft
            ... März
            ... Sonntag
            ... Buch
            ... Bücher(mv)
            ... Lampe
            ... Kreuzung
            ... Ding
            ... Banane

            Slide 32 - Slide

            Hoe ver ben ik?
            A
            Ik snap alles.
            B
            Ik snap het een beetje.
            C
            Ik snap het niet.

            Slide 33 - Quiz

            Exitticket
            Schrijf in het Duits:

            • de politieagente 
            • een tv-uitzending
            • een bakkerij
            • het zuid-oosten
            der? die? das?
            • ... Heizung
            • ... Mannschaft
            • ... Kritik
            • ... Kinder

            ein? eine?
            • ... Handy
            • ... Apotheke
            • ... März
            • ... Stunde
            Check jezelf! Je mag uitmuntend.de gebruiken
            lever je blaadje in voor je het lokaal verlaat
            Schrijf in het Duits:

            • geen idee
            • geen leerlingen
            • geen Duits
            timer
            7:30

            Slide 34 - Slide

            Slide 35 - Slide