opgaven module 4 hoofdstuk 1 par 1.1. t/m 1.3

opgaven module 4 hoofdstuk 1 par 1.1. t/m 1.3
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieSecondary Education

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

opgaven module 4 hoofdstuk 1 par 1.1. t/m 1.3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Het aantal leerlingen in Nederland dat in de periode 2019-2023 een Havo diploma haalt. Is er sprake van stroom of voorraadgrootheid
A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid
C
beide
D
geen

Slide 2 - Quiz

het aantal geslaagde leerlingen wordt berekend over de periode 2019- 2023
Het aantal pakken melk in het schap van een supermarkt. Is er hier sprake van stroom en of voorraadgrootheid
A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid
C
beide
D
geen

Slide 3 - Quiz

het aantal pakken melk wordt op een bepaald tijdstip geteld en daarna vastgesteld
De rente die de overheid moet betalen over de staatschuld. Is er hier sprake van stroom- en/of voorraadgrootheid
A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid
C
beide
D
geen

Slide 4 - Quiz

de rente die moet worden betaald, wordt berekend over de looptijd van de lening
Water dat uit een kraan stroomt. Is er hier sprake van stroom- en/of voorraadgrootheid
A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid
C
beide
D
geen

Slide 5 - Quiz

de hoeveelheid water die uit de kraan komt, wordt vastgesteld over een periode dat het water stroomt.
De aantal leerlingen in een klas. Is er hier sprake van stroom- en/of voorraadgrootheid
A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid
C
beide
D
geen

Slide 6 - Quiz

het antal leerlingen wordt op een bepaald tijdstip en daarmee vastgesteld
De aantal liter water in een volgelopen badkuip. Is er hier sprake van stroom- en/of voorraadgrootheid
A
Stroomgrootheid
B
Voorraadgrootheid
C
beide
D
geen

Slide 7 - Quiz

het antal liter water wordt op een bepaald tijdstip gemeten en daarmee vastgesteld.
Het bestaan van rente maakt ruilen over de tijd mogelijk. Leg deze uitspraak uit

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Vul het ontbrekende woord in. Mensen lenen geld als hun individuele prijs van tijd .......... is dan de algemene prijs van tijd
A
hoger
B
lager

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Vul het ontbrekende woord in. De ...... prijs van tijd wordt weergegen door de rente
A
individuele
B
algemene

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welke uitspraken zijn juist?
A
Mensen lenen gled als hun individuele prijs van tijd lager is dan de algemene prijs van tijd.
B
mensen sparen geld als hun ind. prijs lager is dan de alg. prijs van tijd
C
hoe lager de rente, hoe meer mensen lenen
D
de algemene prijs van tijd wordt weergegeven door de rente

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Paragraaf 3 Inflatie

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Welke uitspraken zijn juist?
A
Bij inflatie stijgen de prijzen van alle goederen en diensten
B
Inflatie wordt uitgedrukt in een percentage
C
bij inflatie daalt de interne waarde van de euro
D
inflatie houdt in dat het algemeen prijspeil stijgt

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Geef een omschrijving van het begrip " deflatie"

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Waarom is de CPI een gewogen gemiddelde?
A
omdat consumenten aan het ene product meer geld uitgeven dan aan het andere product
B
omdat het ene product meer in prijs stijgt dan het andere product

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Bekijk bron 6, pag 22 van je boek. Leg uit welke stelling juist is,
A
Prijzen stijgen zolang de grafiek boven de 0%- lijn ligt
B
In de perioden dat de grafiek daalt, dalen de prijzen

Slide 16 - Quiz

stelling A is juist. Er is een die gevallen sprake van inflatie.

Stelling B is onjuist Als de grafiek daalt maar zicht wle bovne de 0%-lijn bevindt, is er nog steed sprake van een positieve inflatie. Bij een dalende lijn neemt de inflatie af, maar zolang die positief is, stijgen de prijzen.
Els heeft een krantewijs en verdient daarmee 40 euro per week. Zij geeft haar hele wekelijks inkomen uit aan kleding (gemiddled 24 euro per week) en boeken ( gemidddeld 16 euro per week)
A

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


A
6%
B
0.4
C
2%
D
102

Slide 18 - Quiz

wegingsfactor keeling= 24/40=0.6
wegingsfactor boeken= 16/40=0.4
0.6x-2%+0.4x+8%=-1.2+3.2=2.0% of
0.6x98+0.4x108=102 van 100 naar 102= 2%