06-10-2025

• Spaans
• Beroepsopleiding

06-10-2025

Deberes (Huiswerk)

TB 

• p.11 oef.4b : Schrijf de regel.
  
• Uitspraak oefenen met oefeningen 4.c en 5
  

•  pag.18 Lezen - Comunicación: Begroeten, getallen, naar iemands naam vragen, zich voorstellen.

TB

• p. 147 Begin woorden  te leren (1 t/m 5) (die je nodig heb om de oefeningen te begrijpen en maken).

WB 

p.5,6 :Oef. 1 t/m 7

TB: p.18: Recordar 

 Begroeten, getallen, naar iemands naam vragen, zich voorstellen.

WB: p. 5 : getallen -> Vragen?

p.6 ejs. 5,6,7 : Mirar

• Saludar y presentarse a un compañero/-a

WB: p.6, ej.5

¿Cómo se pronuncia?

TB p.11 4a

 

• Escucha estos nombres 
• Lezen 

 

4a

spreek je niet uit

¿Cómo se pronuncia? TB p.11, 4b Escuche y complete la regla

C

CH

G

H

J

LL

Ñ

QU

R/RR

V

X

Y

c = k voor a, o, u

c = th voor e, i

als tsj

g = als in goal voor a, o, u 

g = harde g voor e, i

harde g  

als j (in ja)

als nj in Spanje

als de k

aan het begin - explosieve b

in het midden - zachter, tussen b en v

rollend, aan het begin sterk rollend

RR = altijd sterk rollend

als ks in taxi

México - méxicano - méxicana

als de j in ja 

Z

als th 

Opdr.4b

1. Alle woorden die eindigen op een klinker of op -n of -s: 

   klemtoon op de één na laatste lettergreep

2. Alle woorden die eindigen op een medeklinker, 

    behalve -n, -s: klemtoon op de laatste lettergreep.

3. Tenzij anders aangegeven door een accent.

Klemtoonregels, zie TB. p.113 /  WB p.12

Stencil(con el dado): Para hacer entre dos

¿Para qué estudias español?

 

TB p.12 ej. 6: Escucha y marca los motivos. 

Luister en kruis aan om welke redenen de cursisten Spaans leren.

¿Para qué estudias español?  

Estudio español para ...

9

Ik

 jij

u 

hij

 zij

wij

jullie

u (meervoud)

ze,zij

ze, zij

TB.p. 12 7a: Werkwoorden op -AR

¿Para qué estudias ( tú) español?

- ( yo) Estudio español para viajar a Latinoamérica.

Señores Jansen,¿ para qué estudian ustedes español?

- (nosotros) Estudiamos español para hablar con los vecinos (buren) de España.

0

Verbos  op -AR: 

Estudiar ( español, francés)

Hablar   (inglés,  español)

Trabajar  (en)

Viajar   (a)

Mirar  (a)

Visitar (a)

Preguntas Verbos  op -AR: 

• ¿Estudias (tú) español? : Sí, estudio español
• ¿Hablas inglés? : Sí hablo inglés y un poco de español.
• ¿Trabajas en una empresa italiana?: No, no trabajo en una empresa italiana, trabajo en una neerlandesa.
• ¿Viajas a España en las vacaciones?: Sí, viajo a Málaga en las vacaciones.
• ¿Miras las noticias en la televisión?: Sí, miro todos los días las noticias en la tv.  
• ¿Visitas a tu madre los domingos? : Sí, normalmente la visito los domingos.

¿Tú o usted? 

TB p.13

 7b: Geef aan of de mensen in "jij "of "u "worden aangesproken.

 7c : Escucha y marca si las personas hablan de de tú o usted. 

usted

tú

usted

tú

DEBERES

TB.: página 13, oef. 7a, 7b, 7c (slide 14), 8a

Grammatica: ( herhalen)

pag.112, 1.2 Uitspraak

p.119, 6.1 Pers. vnwoord

p.122, 7.1 Werkwoord op -AR

WB. 

páginas.  7-8-9

Oef. 9a/b, 10, 12, 16, 18

p.13 ,14 : Reglas y Sistemas: De uitspraak, de klemtoonregels, werkwoorden op -AR

Woordjes leren: opdr. 6 t/m 8

¿Qué tal la clase?

Próxima semana vacaciones de otoño