0809 T2 Meewerkend voorwerp

Het meewerkend voorwerp
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Het meewerkend voorwerp

Slide 1 - Slide

Doel van deze les:

Aan het einde van de les kun je het meewerkend voorwerp in een zin herkennen.

Slide 2 - Slide

Even opfrissen
  • zinsdelen maken
  • persoonsvorm
  • gezegde
  • onderwerp
  • lijdend voorwerp

Slide 3 - Slide

zinsdelen maken
Als eerste zoek je de persoonsvorm. De persoonsvorm is het eerste zinsdeel. Vervolgens kijk je naar de woorden die voor de persoonsvorm staan, dat is ook een zinsdeel. Als laatste kijk je welke woorden je samen voor de persoonsvorm kan zetten, samen zijn zij ook een zinsdeel.

Slide 4 - Slide

zinsdelen maken
Het groepje jongens | zat | op het bankje | gisteren.

Op het bankje | zat | het groepje jongens | gisteren.

Gisteren | zat | het groepje jongens | op het bankje.

Slide 5 - Slide

persoonsvorm
Verander de zin van tijd en het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Anne had gisteren paddenstoelen geplukt. 
persoonsvorm = heeft

Slide 6 - Slide

gezegde
Alle werkwoorden in een zin.

Voorbeeld: 

Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Gezegde = heeft geplukt

Slide 7 - Slide

onderwerp
Stel de vraag: Wie/wat + gezegde?

Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.

Wie heeft geplukt?
onderwerp = Anne

Slide 8 - Slide

lijdend voorwerp
Stel de vraag: Wie/wat + gezegde + onderwerp?

Voorbeeld: 
Anne heeft gisteren paddenstoelen geplukt.
Wat heeft Anne geplukt?
lijdend voorwerp = paddenstoelen

Slide 9 - Slide

Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Op zondag lopen er veel mensen in het bos.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Wat is het onderstreepte zinsdeel?
De boswachter heeft mooie verhalen verteld.
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderstreepte zinsdeel?
Hebben jullie ook nog kabouters gezien?
A
persoonsvorm
B
gezegde
C
onderwerp
D
lijdend voorwerp

Slide 12 - Quiz

meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp  staan. Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (meedelen, uitleggen, zeggen) of met ‘geven’ (overhandigen, lenen, toesturen):

Slide 13 - Slide

meewerkend voorwerp
Marijn/heeft/zijn oude laptop/aan Jari (meewerkend voorwerp)/gegeven.

Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (of voor), maar dat hoeft niet. Als het niet met aan begint, kun je aan ervoor zetten. Als aan in de zin staat, moet je het weg kunnen laten. Soms moet je dan wel de woordvolgorde veranderen:

Marijn/heeft/Jari (meewerkend voorwerp)/zijn oude laptop/gegeven.

Als het meewerkend voorwerp met voor begint, is het onderwerp meestal iemand die iets voor een ander doet; die ander is het meewerkend voorwerp.

Slide 14 - Slide

meewerkend voorwerp
Stel de vraag: Aan of voor wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
voorbeeld:
Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.
Aan wie hebben ze een leuke verrassing gegeven? 
meewerkend voorwerp  = de bezoekers

Slide 15 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Kim leent haar zus nooit iets.
A
Kim
B
leent
C
haar zus
D
iets

Slide 16 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Die overtreding kostte hem de gele kaart. 
A
Die overtreding
B
kostte
C
hem
D
de gele kaart

Slide 17 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Wendy heeft hem een mooi cadeau gegeven.
A
heeft gegeven
B
Wendy
C
een mooi cadeau
D
hem

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Heb je voor mij ook een blikje meegebracht?
A
voor mij
B
je
C
een blikje
D
ook

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

0

Slide 22 - Video

Meewerkend voorwerp
A
Woordsoort
B
Zinsdeel

Slide 23 - Quiz

Ik zie hem

hem = ?
A
Onderwerp
B
Meewerkend Voorwerp
C
Lijdend voorwerp

Slide 24 - Quiz

'Hun' is nooit...
A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp

Slide 25 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'aan de leraar'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 26 - Quiz

Jan gaf de toets aan de leraar.

Wat is 'de toets'?
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 27 - Quiz

meewerkend voorwerp

Slide 28 - Slide

Huiswerk
In de plenda schrijven: 
Maandag 11 september, 3e uur

Opdracht 1 tm 3 afmaken indien niet af
Opdracht 4 tm 6 en 8 maken

Slide 29 - Slide