hoofdstuk 6 differentiatie

doel van deze les
Beste leerling.
Je hebt de toets over hoofdstuk 6 onvoldoende gemaakt.
Je bent dus nog niet klaar om naar het volgende hoofdstuk te gaan.
Volg deze les om de achterstand in te halen.
Succes
1 / 41
next
Slide 1: Slide
M&MMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

doel van deze les
Beste leerling.
Je hebt de toets over hoofdstuk 6 onvoldoende gemaakt.
Je bent dus nog niet klaar om naar het volgende hoofdstuk te gaan.
Volg deze les om de achterstand in te halen.
Succes

Slide 1 - Slide

Wat ga je doen
- Je krijgt een aantal vragen die je moet beantwoorden.
Het antwoord voor deze vraag staat in je boek
LEES dus goed bij iedere vraag wat je moet doen!
Heb je deze les goed gedaan, dan krijg je ook een voldoende voor de toets.
DUS DOE JE BEST

Slide 2 - Slide

instructie

Lees 
- de leerstof over gebiedskenmerken op bladzijde 91 
en
- de leerstof over bevolkingskenmerken op bladzijde 92

Slide 3 - Slide

Welvaart is een voorbeeld van …
A
de ligging van een land
B
een bevolkingskenmerk van een land.
C
een gebiedskenmerk
D
een relief

Slide 4 - Quiz

Je leerde vier soorten reliëf, waaronder laagland. Schrijf hieronder de vier soorten reliëf achter de juiste nummers.

Gebruik bladzijde 91 uit je boek

Slide 5 - Open question

Kies de 2 juiste woorden: bevolkingsdichtheid is het
gemiddeld / maximale / totaal aantal mensen in een gebied / in een land / per vierkante kilometer

kijk voor de definitie van het woord bevolkingsdichtheid in de begrippenlijst op bladzijde 117

Slide 6 - Open question

dorp A
dorp B

Slide 7 - Slide

In welk dorp is de bevolingsdichtheid het GROOTST
A
B

Slide 8 - Quiz

Kijk goed naar de afbeelding

en beantwoord de vragen op de volgende dia's

Slide 9 - Slide

Noem een land waar het meer dan 200 dagen per jaar vriest.

Slide 10 - Open question

Hoeveel dagen per jaar vriest het in Den Haag

Slide 11 - Open question

Lees
Bladzijde 96 Twee blokken
en
Bladzijde 97 Verschillende ideeen 

Slide 12 - Slide

Wat hoort bij wat?
WESTBLOK
OOSTBLOK
kapitalisme
Sovjet-Unie
Verenigde staten
Vrijheid
Dictatuur
communisme
Democratie
Gelijkheid

Slide 13 - Drag question

Lees
Bladzijde 96 Twee blokken
en
Bladzijde 97 Verschillende ideeen 

Slide 14 - Slide

Welke 2 uitspraken passen bij het Oostblok?

A
Ik mag zelf bedenken wat voor bedrijf ik opricht.
B
  De overheid vertelt aan de leider van ons bedrijf wat we moeten produceren.
C
D
Mijn ouders werken op het land en verdienen ongeveer hetzelfde als iemand die in de fabriek, in een kantoor, op school of in een ziekenhuis werkt.

Slide 15 - Quiz

Lees:
Bladzijde 97 : Het IJzeren Gordijn
Bladzijde 98: Berlijnse muur

Slide 16 - Slide

Hieronder worden drie feiten genoemd
Feit 1: De leiders van het Oostblok wilden geen contact tussen hun burgers en het Westblok
Feit 2: Er werd een IJzeren Gordijn gebouwd.
Feit 3: In Berlijn werd de Berlijnse muur gebouwd.
Welk feit is de OORZAAK van de andere twee? Vul het nummer in en LEG UIT

Welk van de feiten hierboven is de oorzaak van de andere twee

Slide 17 - Open question

Een vrouw vertelt: ‘Ik opende een eigen fotostudio, dat had daar nooit gekund! Mijn kind mag hier zeggen wat hij denkt zonder bang te moeten zijn dat hij hiervoor de gevangenis in gaat.’
Wat is juist?
A
Hier gaat over het Westen, hier is vrijheid. Daar is in het Oostblok. In het Oostblok mocht je niet je eigen werk kiezen. Dit wordt verteld door iemand die uit het Oostblok is gevlucht in de tijd van het communisme

Slide 18 - Quiz

Lees:
Bladzijde 100: Vrede door samenwerking

Slide 19 - Slide

Wanneer begon de EU samen te werken?
A
1950
B
1970
C
1990
D
2000

Slide 20 - Quiz

Met hoeveel landen begon de samenwerking
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 21 - Quiz

Bij landen die gingen samenwerken in Europa waren ...
A
alleen landen die bondgenoten van Duitsland waren in de Tweede Wereldoorlog.
B
alleen bondgenoten van Frankrijk in de Tweede Wereldoorlog.

Slide 22 - Quiz

Lees
Bladzijde 103: Asiel

Slide 23 - Slide


A
Binnengrenzen gaan open in de EU.
B
C
Sommige kinderen groeien op in een asielzoekerscentrum

Slide 24 - Quiz

Lees:
Bladzijde 102 Open binnengrenzen
Bladzijde 103; Geslotenbuitengrenzen

Slide 25 - Slide

Wat is waar?
Geef 2 antwoorden
A
De binnengrenzen van EU zijn open
B
De binnengrenzen van de EU zijn dicht
C
De buirtengrenzen van de EU zijn open
D
DE buitengrenzen van de EU zijn dicht

Slide 26 - Quiz

internationale contacten
Door de open binnengrenzen...
A
zijn er minder internationale contacten in de EU
B
zijn er meer internationale contacten in de EU

Slide 27 - Quiz

Lees
De leerstof op bladzijde 103

Slide 28 - Slide

Tekst
Ik ga een tijdje in Duitsland wonen ik heb geen paspoort nodig
Ik heb een visum, nu kan ik in Europa op vakantie
Ik krijg geen asiel, maar ik ga niet terug naar mijn land
Ik moest wel weg, het is oorlog in mijn land
illegaal
inwoner EU 
inwoner USA
vluchteling

Slide 29 - Drag question

Lees
Bladzijde 105: Vraag en aanbod
en
Bladzijde 106: Handel in Europa

Slide 30 - Slide

aanbod
export
import
vraag
als je iets wilt kopen
uitvoer
invoer
als je iets wilt verkopen

Slide 31 - Drag question

Lees

Bladzijde 108: Twee soorten economie

Slide 32 - Slide

Wat past bij planeconomie
A
B
De overheid in communistische landen stelt een plan op.

Slide 33 - Quiz

Lees
Bladzijde 117
Begrip: gebiedskenmerken en bevolkingskenmerken

Slide 34 - Slide

Welke twee landschapskenmerken passen bij een land waar de vraag naar snowboards groot is?

A
welvaart
B
bergen
C
sneeuw
D
strand

Slide 35 - Quiz


A
welvaart
B
geloof
C
sneeuw
D
bergen

Slide 36 - Quiz

Lees
Bladzijde 107: De totale invoer en uitvoer

Slide 37 - Slide

Maak de zin af:
a.De waarde van alle ingevoerde producten is de……..
b. De waarde van alle uitgevoerde producten is de ...

Slide 38 - Open question

De uitvoerwaarde van Nederland naar EU landen
2 antwoorden
A
is groter dan die naar buiten de EU.
B
is kleiner dan die naar buiten de EU.
C
neemt toe
D
neemt af

Slide 39 - Quiz

Lees

Bladzijde 109: Open Grenzen

Slide 40 - Slide

Een man vertelt: ‘Ik rijd elke zondagavond uit Tsjechië naar Nederland. Ik werk hier dan tot vrijdag als schilder en stukadoor. Ik verdien minder dan mijn Nederlandse collega’s, maar voor mij is het genoeg. Van het geld dat ik verdien, kan ik mijn gezin in Tsjechië onderhouden.’
Roan zegt: ‘Deze man werkt hier illegaal, mensen uit het voormalig Oostblok komen uit een planeconomie en mogen hier niet werken.’
Heeft Roan gelijk? Ja of nee en leg uit.

Slide 41 - Open question