Taal Thema 6 les 16

• Taal
• Basisschool
• Groep 4

Taal Thema 6

Wanneer?

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Gisteren ontdekte Susan dat Sven op haar is.

1. ontdekte
2. op haar
3. gisteren
4. Susan

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Sven stond om half vier voor de deur.

1. stond
2. Sven
3. voor de deur
4. om half vier

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Hij wilde eindelijk zijn bal terug.

1. wilde
2. eindelijk
3. zijn bal
4. terug

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Susan gaf hem meteen de bal.

1. Susan
2. gaf
3. meteen
4. de bal

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Toen knipoogde Sven naar Susan.

1. toen
2. knipoogde
3. Sven
4. Susan

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Nu is Susan in de war.

1. nu
2. is
3. Susan
4. in de war

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Op dat moment was zij helemaal stil.

1. op dat moment
2. zij
3. helemaal
4. stil

Wat is het wanneer-deel in de zin?

Na een tijdje kon zij weer praten.

1. na een tijdje
2. kon
3. weer
4. praten

Schrijf op een wanneer-deel dat jij leuk vindt!

Opdracht

Schrijf een zin met een wanneer-deel op.

Schrijf je zin heel netjes zodat iedereen hem kan lezen.

Onderstreep het wanneer-deel in je zin.