2 vwo - chapitre 2 - voca E+F, ontkenningen, verbe pouvoir

Bonjour!
Vandaag:
Herhalen: phrases-clés bron D
uitleg: bron H ontkenningen
PROGRAMME

  • vocabulaire E+F
  • phrases-clés 
  • Terugblik: ontkenningen
  • Bron G werkwoord 'pouvoir'
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bonjour!
Vandaag:
Herhalen: phrases-clés bron D
uitleg: bron H ontkenningen
PROGRAMME

  • vocabulaire E+F
  • phrases-clés 
  • Terugblik: ontkenningen
  • Bron G werkwoord 'pouvoir'

Slide 1 - Slide

Wat betekent:
demain
sauver
oublier

Slide 2 - Open question

Wat betekent:
Demain à trois heures? Oui, ça tombe bien!

Slide 3 - Open question

Wat betekent:
En ce moment, j'ai envie de rien faire.

Slide 4 - Open question

la jambe
le genou
le nez
le ventre
l'oreille
la bouche
les yeux
le bras

Slide 5 - Drag question

1
2
3
4
5
6
7
8
9
Non, ça ne va pas bien.
Tu as pris des médicaments?
J'ai mal à la gorge.
Qu'est-ce que tu as?
Bonjour, ça va bien?
Non, pas encore.
Voilà les médicaments. Il faut prendre trois aspirines par jour.
Merci docteur.
De rien. Repose-toi bien et bon rétablissement!

Slide 6 - Drag question

ONTKENNINGEN
PETITE RÉPÉTITION

Slide 7 - Slide

Welke ontkenningen zijn er in het Frans? Il y en a six!

Slide 8 - Mind map


Maak de zin ontkennend:
Je suis à l'école. (nog niet)

Slide 9 - Open question


Maak de zin ontkennend:
Elle est végétarienne. (niet meer)

Slide 10 - Open question

Maak de zin ontkennend:
Tu as mangé aujourd'hui? (niets)

Slide 11 - Open question

Ik weet hoe ik een zin ontkennend kan maken.
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 12 - Quiz

LE VERBE: POUVOIR (BRON G)

Slide 13 - Slide

Wat betekent 'pouvoir' ?
''Tu peux parler français?''
''Madame, est-ce que je peux aller aux toilettes?''

Slide 14 - Open question

Pouvoir betekent = kunnen/mogen

Maman, je peux avoir un PS5?
Mama, mag ik een PS5?

Mon petit frère peut marcher!
Mijn kleine broertje kan lopen!

Ma mère ne peut pas aller au rendez-vous.
Mijn moeder kan niet naar de afspraak.

Slide 15 - Slide

Is het werkwoord 'pouvoir' een regelmatig of onregelmatig werkwoord?
A
c'est un verbe régulier
B
c'est un verbe irrégulier

Slide 16 - Quiz

Pouvoir is een onregelmatig werkwoord. Er is geen vaste stam wat je als basis kunt gebruiken. Het werkwoord verandert.

Dat betekent dat je deze goed moet stampen in je hoofd. Dat kan door bijvoorbeeld:
  • opschrijven
  • schematiseren
  • flashcards maken
  • quizlet

Slide 17 - Slide

Je gaat het werkwoord 'pouvoir' leren vervoegen in 2 werkwoordstijden. Welke 2 tijden?

Slide 18 - Mind map

Waaraan herken je een werkwoord in de passé composé?

Slide 19 - Open question

In welke werkwoordstijd is het werkwoord 'pouvoir' vervoegd?
j'ai pu
tu as pu
il/elle/on a pu
nous avons pu
vous avez pu
ils ont pu
A
le présent
B
le passé composé

Slide 20 - Quiz

In welke werkwoordstijd is het werkwoord 'venir' vervoegd?
je peux
tu peux
il/elle/on peut
nous pouvons
vous pouvez
ils/elles peuvent
A
le présent
B
le passé composé

Slide 21 - Quiz

Présent 

Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Passé composé

J'ai pu
Tu as pu
Il/elle/on a venu(e)
Nous avons pu
Vous avez pu
Ils/elles ont pu

Slide 22 - Slide

pouvoir

Ik kan/mag (présent)
A
je peut
B
je peux
C
j'ai pu
D
tu peux

Slide 23 - Quiz

pouvoir

wij kunnen/mogen (présent)
A
nous pouvons
B
vous pouvez
C
nous avons pu
D
vous avez pu

Slide 24 - Quiz


Ik heb gekund/gemogen
(passé composé)
A
je peux
B
tu peux
C
j'ai pu
D
tu as pu

Slide 25 - Quiz

Wij hebben gekund/gemogen (passé composé)
A
nous avons pu
B
vous avez pu
C
nous pouvons
D
nous avons eu

Slide 26 - Quiz

tu ...... (pouvoir, présent)
A
peux
B
peut
C
pouvons
D
peuvent

Slide 27 - Quiz

nous ...... (pouvoir, présent)
A
peuvent
B
pouvons
C
pouvez
D
peut

Slide 28 - Quiz

ils ...... (pouvoir, présent)
A
peut
B
peuvent
C
pouvons
D
peux

Slide 29 - Quiz

je ...... (pouvoir, présent)
A
peut
B
peux
C
peuvent
D
pouvez

Slide 30 - Quiz

SO FRANS
Je gaat een mini samenvatting maken van hoofdstuk 2. In deze samenvatting leg je de grammatica uit en schrijf je de phrases clés uit, je geeft aan op welke blz. de woorden staan die je moet leren. Je voegt je bestand toe en ik kan dit dan beoordelen als SO cijfer

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide