Ik ga naar het Rijksmuseum. Weet jij waar de schilderijen van Rembrandt hangen?
B
Ik ga naar het Rijksmuseum. Weet jij waar de schilderijen van Rembrandt liggen?
Slide 23 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Ik zet mijn koffiekopje op tafel.
B
Ik leg mijn koffiekopje op tafel.
Slide 24 - Quiz
Bij nevenschikkende voegwoorden (Coordinating conjunction): en, of, dus, maar, want, verandert de structuur van de zin niet.
A
juist
B
onjuist
Slide 25 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Ik leg mijn diploma's in de doos want ik ben trots op mijn diploma's.
B
Ik leg mijn diploma's in de doos omdat ik ben trots op mijn diploma's.
Slide 26 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Ik stop mijn kleding in de kast want ik ruim mijn huis op.
B
Ik stop mijn kleding in de kast omdat ik ruim mijn huis op.
Slide 27 - Quiz
Onderschikkende voegwoorden (subordinating conjunctions) verbinden hoofdzinnen (mainclauses) met bijzinnen (subclauses). De structuur van de zin verandert.
A
juist
B
onjuist
Slide 28 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Ik wil Nederlands leren zodat ik mijn collega's beter kan begrijpen.
Slide 29 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Ik wil Nederlands leren zodat ik mijn collega's beter kan begrijpen.
B
Ik wil Nederlands leren dus ik mijn collega's beter kan begrijpen.
Slide 30 - Quiz
Welke zin is juist?
A
Ik ga vroeg naar bed want ik ben moe.
B
Ik ga vroeg naar bed omdat ik moe ben.
Slide 31 - Quiz
dialoog: Beantwoord de vraag en gebruik een voegwoord in je antwoord.