4.4 Sensor Vermogen 2BK

Vermogen
4.4
2BK
1 / 18
next
Slide 1: Slide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Vermogen
4.4
2BK

Slide 1 - Slide

Eerst herhaling
wat weet je nog van de vorige paragrafen?

Slide 2 - Slide

Isolatoren                                                           Geleiders
Sleep de materialen naar het juiste vak.
rubber
glas
plastic
koper
aluminium
ijzer
lood
koolstof

Slide 3 - Drag question

Hieronder staan 2 voltmeters. Sleep de afbeelding naar het juiste woord.
Digitale meter
Analoge meter

Slide 4 - Drag question

Sleep de namen naar het juiste puntje.
veertje
zand
smeltdraad
porselein
verklikker

Slide 5 - Drag question

Lees de meter af en sleep de goede waarde naar de pijlen.
1,5 V
0,75 V
4,6 V
4,5 V
2,4 V
2,5 V 
2, 5 V

Slide 6 - Drag question

Wat is het verschil tussen overbelasting en kortsluiting?

Slide 7 - Open question

Bij kortsluiting komen plus en min direct tegen elkaar.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

In de meterkast gaat de smelt-veiligheid van groep 2 kapot.
Hierdoor wordt:
A
alleen de spanning op het defecte toestel in groep 2 uitgeschakeld.
B
de spanning op alle groepen in de meterkast uitgeschakeld.
C
de spanning op alle toestellen in groep 2 uitgeschakeld.
D
alle toestellen in groep 2 ingeschakeld.

Slide 9 - Quiz

Doelen van paragraaf 4.4
Na deze paragraaf :
  • Weet je wat vermogen is.
  • Weet je wat de eenheid van vermogen is.
  • Weet je dat de eenheid van elektrische energie kilowattuur (kWh) wordt genoemd.

Slide 10 - Slide

Vermogen
De elektrische energie die je verbruikt, moet je betalen.
Elke apparaat met een stekker verbruikt elektrische energie.
Een wasmachine verbruikt meer energie dan een koffiezetapparaat. 
Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie het apparaat per seconde verbruikt.


Slide 11 - Slide

Eenheid
Vermogen heeft als eenheid Watt.
Een koffiezetapparaat heeft een vermogen van 850 Watt
De afkorting van Watt is W, vaak wordt ook de kiloWatt (kW) gebruikt.

1 kiloWatt = 1000 Watt                             van kW naar W -> x 1000
2 kW = 2000 W
350 Watt = 0,35 kiloWatt                        van W naar kW -> : 1000
4000 W = 4 kW

Slide 12 - Slide

1,25 kW =
A
125 W
B
0,00125 W
C
1250 W
D
12,5 W

Slide 13 - Quiz

1900 W =
A
1,9 kW
B
190 kW
C
1 900 000 kW
D
1900 kW

Slide 14 - Quiz

Typeplaatje (1)
Op een elektrisch apparaat moet een typeplaatje zitten. 
Op het typeplaatje staan gegevens over het apparaat. Daar staat ook het vermogen. 

Slide 15 - Slide

Typeplaatje (2)
Hoe groter het vermogen, hoe meer energie
 het apparaat verbruikt.
Maar hoe groter het vermogen van het apparaat, hoe zwaarder het werk is dat het kan uitvoeren.
Het bovenste typeplaatje geeft aan dat het apparaat ( wasmachine) een vermogen heeft van 2200 Watt.
Het onderste typeplaatje is van een mixer. Die heeft een vermogen van 980 Watt.

Slide 16 - Slide

Energieverbruik meten
De elektriciteit die je thuis verbruikt, komt van de elektriciteitscentrale.
De elektriciteit komt het huis binnen in de meterkast. In de meterkast hangt een kiloWatt-uur-meter.
De meter telt hoeveel elektrische energie in huis wordt verbruikt. De energie die verbruikt wordt, geef je aan in kWh. Dit spreek je uit als kiloWattuur.
digitale kilowattuurmeter
analoge kilowattuurmeter

Slide 17 - Slide

Maken
Je maakt uit je werkboek deel 2B:
  • opgave 1 t/m 9 ( bladzijde 33 en 34)
  • opgave 10 t/m 13 ( bladzijde 36)

Klaar? Dan kijk je het na. Zet een krul als je het goed hebt en verbeter als het niet klopt. Stuur een foto via teams naar mij. Vraag of je een foto mag maken!
Ga daarna bezig voor een ander vak.

Slide 18 - Slide