Proefwerk Ordening 1MH

Kijk naar de afbeelding hiernaast. Je ziet een spin.

Is een spin symmetrisch?
A
Nee
B
Ja, tweezijdig symmetrisch
C
Ja, veelzijdig symmetrisch
D
Ja, tweezijdig én veelzijdig symmetrisch
1 / 34
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Kijk naar de afbeelding hiernaast. Je ziet een spin.

Is een spin symmetrisch?
A
Nee
B
Ja, tweezijdig symmetrisch
C
Ja, veelzijdig symmetrisch
D
Ja, tweezijdig én veelzijdig symmetrisch

Slide 1 - Quiz

Wat is een kenmerk van een spons?
A
Een spons is tweezijdig symmetrisch
B
Een spons heeft een skelet van stevige hoornvezels
C
Een spons vangt zijn prooi met tentakels
D
Een spons heeft geen skelet

Slide 2 - Quiz

Bij welke stammen van het dierenrijk hebben de dieren een uitwendig skelet?
A
Bij de neteldieren
B
Bij de gewervelden
C
Bij de geleedpotigen
D
Bij de eencellige dieren

Slide 3 - Quiz

Een organisme heeft deze kenmerken:
- Het lichaam is veelzijdig symmetrisch
- Het heeft geen skelet
- Het leeft in het water

Bij welke stam van het dierenrijk hoort dit organisme?
A
Bij de sponzen
B
Bij de neteldieren
C
Bij de weekdieren
D
Bij de geleedpotigen

Slide 4 - Quiz

Aan welk deel van het lichaam van een insect zitten de poten vast?
A
Alleen aan het achterlijf
B
Alleen aan het borststuk
C
Alleen aan de kop
D
Aan het achterlijf én aan het borststuk

Slide 5 - Quiz

Kijk naar de afbeelding hiernaast. Je ziet een libel.

Tot welke groep geleedpotigen behoort dit organisme?
A
Tot de veelpotigen
B
Tot de kreeftachtigen
C
Tot de spinachtigen
D
Tot de insecten

Slide 6 - Quiz

Welke groepen van de gewervelden bevatten dieren die warmbloedig zijn?

A
Vogels en zoogdieren
B
Vissen en amfibieën
C
Vissen, amfibieën en reptielen
D
Reptielen en zoogdieren

Slide 7 - Quiz

Welke groep van de gewervelden is levendbarend?
A
Amfibieën
B
Reptielen
C
Zoogdieren
D
Vogels

Slide 8 - Quiz

Een kat en een mus behoren tot verschillende groepen van de gewervelden. Toch hebben ze overeenkomsten.

Welk kenmerk geldt voor zowel een kat als een mus?
A
De huid is bedekt met haren
B
De lichaamstemperatuur is constant
C
De lichaamstemperatuur is wisselend
D
Beide dieren planten zich levendbarend voort

Slide 9 - Quiz

Tot welke groep behoort de walvis en tot welke groep de vleermuis?
A
De walvis behoort tot de zoogdieren en de vleermuis behoort tot de vogels
B
De walvis behoort tot de vissen en de vleermuis behoort tot de vogels
C
De walvis behoort tot de vissen en de vleermuis behoort tot de zoogdieren
D
De walvis behoort tot de zoogdieren en de vleermuis behoort tot de zoogdieren

Slide 10 - Quiz

Sommige dieren zijn warmbloedig.

Welke bewering geeft de juiste definitie van warmbloedig?
A
Warmbloedige dieren hebben warm bloed
B
Warmbloedige dieren hebben een constante lichaamstemperatuur
C
Warmbloedige dieren hebben een lichaamstemperatuur gelijk aan de omgeving
D
Warmbloedige dieren hebben een lichaamstemperatuur van 37 graden

Slide 11 - Quiz

Ademhaling door kieuwen kan plaatsvinden bij

A
Vissen en jonge amfibieën
B
Vissen, jonge amfibieën en jonge reptielen
C
Vissen, amfibieën en reptielen
D
Alle dieren die in het water leven

Slide 12 - Quiz

Met welke orgaan of met welke organen haalt een krokodil adem?

A
Met de huid
B
Met kieuwen
C
Met longen
D
Eerst met kieuwen en huid; later met longen

Slide 13 - Quiz

Het organisme in de afbeelding is een zeeanemoon.
Op grond van welke kenmerken behoort een zeeanemoon tot de neteldieren?

A
Het dier is niet symmetrisch en heeft een inwendig skelet
B
Het dier is tweezijdig symmetrisch en heeft geen skelet
C
Het dier is tweezijdig symmetrisch en heeft een uitwendig skelet
D
Het dier is veelzijdig symmetrisch en heeft geen skelet

Slide 14 - Quiz

Zie afbeelding. Welk van deze dieren behoort, of welke behoren, tot de vissen?

A
Dier 2 en 4
B
Dier 2 en 6
C
Dier 2, 4 en 6
D
Alleen dier 4

Slide 15 - Quiz

Welke van deze dieren hebben een wisselende lichaamstemperatuur?



A
Dier 1, 2, 4 en 6
B
Dier 4 en 6
C
Dier 1, 3 en 5
D
Dier 1 en 2

Slide 16 - Quiz

Welke van deze dieren planten zich voort door eieren te leggen?

A
Dier 1 en 5
B
Dier 1, 3 en 5
C
Dier 1, 2, 3, 4 en 5
D
Dier 1, 3, 4, 5 en 6

Slide 17 - Quiz

Zie afbeelding. Welk van deze dieren haalt, of welke dieren halen, adem met longen?

A
Dier 1, 2, 3, 4, 5 en 6
B
Dier 1, 2, 3, 5 en 6
C
Dier 1, 2, 3 en 5
D
Alleen dier 2

Slide 18 - Quiz

Buideldieren komen voor in Australië. Als bij buideldieren de jongen worden geboren laten ze deze gedurende een bepaalde periode opgroeien in een huidplooi, de buidel. In deze huidplooi zijn ook vaak melkklieren aanwezig waardoor de jonge dieren kunnen drinken.

Tot welke groep van de gewervelden behoren de buideldieren?
A
Reptielen
B
Zoogdieren
C
Amfibieën
D
Vogels

Slide 19 - Quiz

Een kikker is een voorbeeld van een amfibie. Welke bewering over de kikker is juist?
A
De kikker is bedekt met schubben en slijm, ademt alleen met zijn longen en legt eieren zonder schaal
B
De kikker is bedekt met schubben en slijm, ademt via zijn longen en de huid en legt eieren met een leerachtige schaal
C
De kikker is bedekt met slijm, ademt via de longen en de huid en legt eieren zonder schaal
D
De kikker is bedekt met slijm, ademt via de longen en legt eieren met een leerachtige schaal

Slide 20 - Quiz

Wanneer de temperatuur onder de 4 graden komt, kruipt de kikker in de modder in een sloot om daar de winter door te brengen. Op welke manier haalt de kikker adem gedurende de winter?
A
De kikker haalt adem door zijn longen
B
De kikker haalt adem door zijn huid
C
De kikker haalt adem door zijn longen en door zijn huid
D
De kikker haalt gedurende de winter geen adem

Slide 21 - Quiz

Wie zijn volgens de indeling van het dierenrijk het meest aan elkaar verwant (=wie horen er meer bij elkaar)? Je hebt de volgende dieren: krab – haring – giraf


A
Een krab en een haring
B
Een krab en een giraf
C
Een haring en een giraf
D
Deze dieren zijn niet aan elkaar verwant

Slide 22 - Quiz

Wie zijn volgens de indeling van het dierenrijk het meest aan elkaar verwant?
Je hebt de volgende dieren:
miljoenpoot – regenworm – vlinder


A
Een miljoenpoot en een regenworm
B
Een miljoenpoot en een vlinder
C
Een vlinder en een regenworm
D
Deze dieren zijn niet aan elkaar verwant

Slide 23 - Quiz

Welk van onderstaande dieren zijn allemaal reptielen?


A
Krokodil, kikker, hagedis, slang
B
Slang, salamander, krokodil, hagedis
C
Hagedis, krokodil, slang, schildpad
D
Schildpad, salamander, slang, hagedis

Slide 24 - Quiz

Tot welke STAM behoort het dier uit de afbeelding?


A
Weekdieren
B
Neteldieren
C
Geleedpotigen
D
Wormen

Slide 25 - Quiz

Determineer het dier in de afbeelding met behulp van de determineertabel. Noteer de stappen die je in de determineertabel maakt en noteer de naam van het rijk, de stam en de groep.

Slide 26 - Open question

Determineer de plant in de afbeelding met behulp van de determineertabel. Noteer de stappen die je in de determineertabel maakt en noteer de naam van het rijk, de stam en de groep.

Slide 27 - Open question

Tekst
Hierboven staan  4 stammen van het dierenrijk. Onder staan een aantal dieren weergegeven. Sleep de dieren naar de juiste stam.
Neteldieren
Stekelhuidigen
Geleedpotigen
Sponzen

Slide 28 - Drag question

Een bacterie is een
A
prokaryoot
B
eukaryoot

Slide 29 - Quiz


In de afbeelding hiernaast staat het rijk van de dieren schematisch weergegeven. Er ontbreken vier namen in het schema.
Noteer de naam van de stam die op de plaats van 1 hoort te staan.

Slide 30 - Open question


In de afbeelding hiernaast staat het rijk van de dieren schematisch weergegeven. Er ontbreken vier namen in het schema.
Noteer de naam van de stam die op de plaats van 3 hoort te staan.

Slide 31 - Open question

Prokaryoot of eukaryoot?
A
prokaryoot
B
eukaryoot

Slide 32 - Quiz

Een eukaryoot: Wat is waar?
A
Is klein ten opzichte van een prokaryoot
B
Heeft altijd een celwand
C
Bevat complexe celstructuren
D
Het DNA ligt los in de cel

Slide 33 - Quiz

Met welke soort vertoont soort 7 de meeste verwantschap: soort 6 of soort 8?

A
soort 6
B
soort 8

Slide 34 - Quiz