Klinisch redeneren oudere zorg

Klinisch redeneren oudere zorg

Waar staat de B voor van de ABCD methodiek

1. Ademhaling
2. Borstcompressie
3. Circulatie
4. Vrije ademweg

Met welk redeneerhulpmiddel kun je het duidelijkste overdragen?

1. EWSB
2. SIRS
3. SBAR
4. MEWS

Wat is de maximale score bij de EMV

1. 14
2. 15
3. 16
4. 17

De M van de EMV kan tot score 6. Wat staat bij score 3?

1. Lokaliseert een pijnprikkel
2. Extensie bij op pijnprikkel
3. Normale flexie op pijnprikkel
4. Abnormaal buigen op pijnprikkel

De A van AVPU staat voor?

1. Alert
2. Anamnese
3. Ademhaling
4. vrije ademweeg

EWS staat voor Early Warning System

1. Waar
2. Niet waar

Early warning score

Patient X waardes: Ademhaling 26, hartslag 125, bovendruk 85, reageert normaal

1. 5
2. 6
3. 7
4. 8

Patient X heeft een score van 6. Je belt de arts binnen 30 minuten

1. waar
2. niet waar

Wat is stap 4 van klinisch redeneren

1. aanvullende observaties en onderzoeken
2. oriëntatie op de situatie
3. verpleegkundig beleid vaststellen
4. Het verloop monitoren

Een redeneerhulpmiddel bij shock is SRIS

1. Waar
2. Niet waar

Een longembolie kan leiden tot

1. Hypovolemische shock
2. Cardiogene shock
3. Distributieve shock
4. Obstructieve shock

Wanneer iemand een ernstige allergische reactie heeft, dan kan dit leiden tot een

1. Distributieve shock
2. Hypovolemische shock
3. Obstructieve shock
4. Cardiogenische shock

Een bradycardie is een symptoom van shock?

1. Waar
2. Niet waar

Waar staat de letter B van de SBAR voor?

1. Voorgeschiedenis
2. Probleem
3. Aanbevelingen
4. Beoordelen van acute probleem

Het niet pluis gevoel kun je meten met DENWIS

1. Waar
2. Niet waar

Wat is stap 3 van klinisch redeneren

1. Aanvullende observaties en onderzoeken
2. Oriëntatie op de situatie
3. Het verlopen monitoren
4. Verpleegkundig beleid vaststellen

verpleegkundig beleid vaststellen

1. 15
2. 17
3. 19
4. 21

Stap 1 van klinisch redeneren is orienteren op de situatie.

1. Waar
2. Niet waar

Welke kenmerken horen bij Shock?

1. Tachycardie
2. Rood gelaat
3. Hypertensie
4. Vermeerderde urineproductie

Wat is stap 5 van klinisch redeneren

1. Reflectie
2. Verpleegkundig beleid vaststellen
3. Oriëntatie op de situatie
4. Het verloop monitoren