KWT - Herhalen Formuleren P1-3 en 7

Welkom
Ga zitten. Leg alvast je pen en schrift klaar.
                                                    KWT Nederlands havo 4/5
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom
Ga zitten. Leg alvast je pen en schrift klaar.
                                                    KWT Nederlands havo 4/5

Slide 1 - Slide

Deze les
Havo 4
  • Herhalen leerstof Formuleren P1-3 en 7.
  • Oefenen met opdrachten uit het boekje.
  • Eventuele vragen stellen. 

Havo 5
  • Lezen uit het leesboek 
  • Andere vragen?

Slide 2 - Slide

Formuleren P1
Ik kan dubbelopfouten herkennen


Slide 3 - Slide

'Dubbelop'-fouten
'Dubbelop': iets wordt op de een of andere manier twee keer gezegd.

  1. Onjuiste herhaling = voorzetsel 2x
  2. Tautologie = want + immers, zelfde woordsoort (synoniem)
  3. Pleonasme = verplicht moeten,  zelfde betekenis, andere woordsoort
  4. Contaminatie = uitprinten, nachecken, combinatie van woorden of uitdrukkingen
  5. Dubbele ontkenning = niet verbieden, ontkennend werkwoord + niet/geen 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Formuleren P2
  • Ik ken de regels van verwijswoorden. 
  • Ik kan verwijswoorden correct gebruiken. 


Slide 11 - Slide

Verwijswoorden
De-woorden: deze/die, 
  • mannelijk - concreet: hij/hem/zijn,
  • vrouwelijk - abstract:  ze (dingen)/zij/ haar 
(-heid-, -teit-, -nis, -schap, -de, -te, -ei, -ing, -ie, -iek, -ica, -theek, -tuur, -ine, -age, -is, -uur, -st) 

Het-woorden: dit/dat/hij/hem/zijn

Slide 12 - Slide

Verwijswoorden
Zij = ow 
Hun = bez. vnw + mv (hun huis, Ik geef hun een boek.)
Hen = na voorzetsel + lv (aan hen, Ik heb hen niet gezien.)

De > die/deze
Het > dat/dit

Wat (i.p.v. dat) =
  1. terugverwijzen naar hele zin - Ik ga vanmiddag zwemmen, wat ik heel leuk vind.
  2. onbepaald voornaamwoord (alles, niets, iets)  - Er is niets wat ik niet kan leren.
  3. overtreffende trap (duurste, grootste, beste) - Dit is het mooiste wat ik ooit las. 

Slide 13 - Slide

Verwijswoorden

Wie + vz = mensen  (De jongen met wie ik op vakantie ging.)
Wat + vz = dieren/dingen (De aap waaraan ik een banaan gaf.)

Let op! Antecedent
Bepaal waar het woord naar verwijst en kies dan het juiste verwijswoord. 

Slide 14 - Slide

Formuleren P4
Ik kan incongruenties  herkennen en verbeteren.

Slide 15 - Slide

Incongruentie
Getal onderwerp en persoonsvorm moeten gelijk zijn: allebei enkelvoud of allebei meervoud.

Let op: 
  • (aan) voor de zin: (aan) de leerlingen wordt gevraagd.
  • kern van de lange woordgroep: dertig procent van de mensen is te dik. 

Slide 16 - Slide

Formuleren P7
Ik kan zinnen juist begrenzen. 

Ik kan onjuist begrensde zinnen herkennen. 

Slide 17 - Slide

Formuleren P7
1. Uitleg hoofdzin en bijzin
2. Uitleg zinnen begrenzen
3. Uitleg zinnen onjuist begrenzen

Slide 18 - Slide

 Hoofdzin en bijzin
Hoofdzin: er kan geen ander zinsdeel tussen het onderwerp en de persoonsvorm staan. De persoonsvorm en het onderwerp staan dus naast elkaar. 

Het is alweer bijna carnaval. Daar hebben we allemaal heel veel zin in.


Slide 19 - Slide

Hoofdzin en bijzin
Bijzin: er kan wél een ander zinsdeel tussen het onderwerp en de persoonsvorm staan. Pv en ow staan niet naast elkaar.

omdat hij niet blij was vandaag
zodat Keesje vaker ging voetballen

Slide 20 - Slide

Zinnen begrenzen
1. Wanneer mag je twee zinnen met elkaar verbinden met een komma?
Hoofdzin (HZ) + bijzin (BZ)
Bijzin (BZ) + hoofdzin (HZ)

We hebben zin in de vakantie (HZ), omdat het dan weer carnaval is (BZ).
Omdat het dan weer carnaval is (BZ), hebben we zin in de vakantie.(HZ)


Slide 21 - Slide

Zinnen begrenzen
2. Wanneer mag je een zin afsluiten met een punt?

Hoofdzin 

Ik ga vandaag naar school.

Slide 22 - Slide

Zinnen begrenzen
3. Wanneer mag je twee zinnen verbinden met 'en', 'maar', 'of', 'want', of 'dus'?

Hoofdzin + hoofdzin

Gisteren was ik niet op school en vandaag ben ik er weer.
Gisteren niet was ik niet op school en vandaag niet ben ik er weer.

Slide 23 - Slide

Zinnen onjuist begrenzen
Het kan op twee manieren fout gaan:
  1. twee hoofdzinnen onterecht aan elkaar plakken door een komma (hoofdzin "komma"  hoofdzin)
  2. een zinsdeel (bijzin) dat bij een zin hoort ten onrechte los laten staan en afsluiten met een punt (bijzin  "punt")

Slide 24 - Slide

Zinnen (onjuist) begrenzen)
- twee hoofdzinnen onterecht aan elkaar plakken door een komma (hoofdzin "komma"  hoofdzin)

Fout: Gisteren was ik niet op school, vandaag ben ik er weer.
Fout: Het is alweer bijna carnaval, daar hebben we allemaal heel veel zin in. 

Slide 25 - Slide

Zinnen (onjuist) begrenzen)
- twee zelfstandige zinnen onterecht aan elkaar plakken door een komma (hoofdzin "komma"  hoofdzin)
Verbetering: zet een punt of plaats 'en', 'maar', 'of', 'dus' of 'want'.

Fout: Gisteren was ik niet op school, vandaag ben ik er weer.
Goed: Gisteren was ik niet op school. Vandaag ben ik er weer
Goed: Gisteren was ik niet op school en vandaag ben ik er weer.



Slide 26 - Slide

Zinnen (onjuist) begrenzen)
- Losse bijzin: een zinsdeel (bijzin) dat bij een zin hoort ten onrechte los laten staan en afsluiten met een punt (bijzin "punt")

Fout: We hebben zin in de vakantie. Omdat het dan weer carnaval is.
Fout: Hij heeft heel hard getraind. Zodat hij de marathon kon lopen.

Slide 27 - Slide

Zinnen (onjuist) begrenzen)
- losse bijzin: een zinsdeel (bijzin) dat bij een zin hoort ten onrechte los laten staan en afsluiten met een punt (bijzin "punt")
Verbetering: Vervang de punt door een komma.

Fout: We hebben zin in de vakantie. Omdat het dan weer carnaval is.
Goed: We hebben zin in de vakantie, omdat het dan weer carnaval is.

Slide 28 - Slide

Oefenen!
Kijk welke onderdelen je nog lastig vindt en oefen hier de rest van dit uur mee.

Vragen? Stel ze!

Slide 29 - Slide