Herhalen taal

Welkom!
Voorbereiden op SE-week

- herhalen

- oefenen

- volgende les maak je een oefentoets!
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom!
Voorbereiden op SE-week

- herhalen

- oefenen

- volgende les maak je een oefentoets!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
duidt een persoon, dier of ding aan.
B
geeft aan van wie iets is.

Slide 3 - Quiz

Is 'hij' een persoonlijk voornaamwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in deze zin?

Hij trakteerde ons op een kop warme chocomel.
A
hij
B
trakteerde
C
ons - warme
D
hij - ons

Slide 5 - Quiz

Staat er in onderstaande zin een bezittelijk voornaamwoord?

Is deze etui van jou of van hem?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Uitleg
Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord.

mijn jas
zijn kamer
jullie huis
onze docent

Slide 7 - Slide

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 8 - Quiz

Wij zijn gisteren bij zijn ouders op bezoek geweest.

Wat is het verschil tussen de twee woorden 'zijn'?

Slide 9 - Open question


Wat zijn verwijswoorden, denk je?
A
maar, omdat, hierom
B
hij, zij, die
C
zijn, worden, hebben
D
de, het, een

Slide 10 - Quiz

Uitleg
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord, meestal een woord dat eerder of verderop in de tekst staat. 

Bijvoorbeeld: Mijn broer is ziek. Hij is vandaag thuisgebleven. ‘Hij’ verwijst naar ‘mijn broer’.




Slide 11 - Slide

Vul het juiste verwijswoord in:

... recept is van mijn oma.
A
Dit
B
Deze

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in:

Mijn ouders gaan op wintersport. ... vertrekken morgen.
A
Hun
B
Zij

Slide 13 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in:

De docent ... vaak wordt gezegd dat hij goed kan uitleggen, heeft een andere baan.
A
over wie
B
waarover

Slide 14 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in:

Deze hond ... ik elke dag wandel, is van mijn buren.
A
waarmee
B
met wie

Slide 15 - Quiz

Vul het juiste verwijswoord in:

Esmee is de klasgenoot ... ik altijd naar school fiets.
A
waarmee
B
met wie

Slide 16 - Quiz

Voegwoord
Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen. 
 
Als je van twee losse zinnen één zin maakt, heb je een voegwoord nodig.

Rick schrijft het artikel, terwijl Nog de spelling controleert.

Hoewel het al laat was, belde mijn vriendin.

Slide 17 - Slide

Vul het juiste voegwoord in:

Ik ga vandaag met de bus naar school, ... het regent.
A
maar
B
want

Slide 18 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in:

Ga je vanavond mee ... heb je al plannen?
A
maar
B
of

Slide 19 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in:

... je in de trein zit, kun je mooi je proefwerk leren.
A
Terwijl
B
Hoewel

Slide 20 - Quiz

Vul het juiste voegwoord in:

... ik goed geleerd heb voor de toets, heb ik een voldoende gehaald.
A
Omdat
B
Zodat

Slide 21 - Quiz

Woordsoorten
Elk woord behoort tot een soort (woordsoort).

Onderstaande woordsoorten moet je kennen:

ww = werkwoord
lw = lidwoord 
zn = zelfstandig naamwoord
bn = bijvoeglijk naamwoord
 vz = voorzetsel 
bw = bijwoord 
vgw = voegwoord 
pers. vnw. = persoonlijk voornaamwoord
bez. vnw. = bezittelijk voornaamwoord

Slide 22 - Slide

Hoeveel voorzetsels staan in onderstaande zin?

Hoewel de leerlingen van de boven- en onderbouw tijdens de pauzes gescheiden zijn, is het erg druk in de aula.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 23 - Quiz

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden uit onderstaande zin.

Hebben jullie deze vakantie in het Limburgse heuvellandschap gekampeerd?

Slide 24 - Open question

In welke zin zie je een voegwoord?
A
Ik weet nog niet of ik morgen naar oma ga.
B
Na een hele dag werken heb ik maar € 10 verdiend.
C
Ik wil graag weer hardlopen.
D
Mijn dromen wil ik echt niet met jullie delen!

Slide 25 - Quiz

Welke zin klopt?

(Let op het voegwoord!)
A
Evy heeft last van hoogtevrees, toen ze zal nooit in een reuzenrad stappen.
B
Abdul had geen zin in de verjaardag van zijn oom, dus uiteindelijk was het best een gezellig feestje.
C
De jongeren mogen niet meer in de speeltuin rondhangen, maar die bedoeld is voor kleine kinderen.
D
Toen het zo hard onweerde, werd ik met de auto naar school gebracht.

Slide 26 - Quiz

Aan de slag!
Oefenen, oefenen, oefenen.

Je kunt verschillende dingen doen:
- opdrachten maken online (zie linkjes in Teams)
- opdrachten uit je boek (opnieuw) maken
- theorie overschrijven
- vragen stellen aan mij 

Slide 27 - Slide

Oefentoets!
Maak de toets.

Klaar = lezen in je leesboek.

De volgende les kijken we de toets na.

Succes!

Slide 28 - Slide

SE-week 2
Taalverzorging H 1 t/m 6

Slide 29 - Slide

Test jezelf!
Zie afbeelding hiernaast -->

Maak de drie testen:

- Werkwoordspelling
- Verwijswoorden
- Spelling: voltooid deelwoord

Blijf online, zodat je vragen kunt stellen / feedback kunt krijgen!

Slide 30 - Slide