Klas 2 , passé composé met avoir en être

Bonjour!
1 / 34
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bonjour!

Slide 1 - Slide

Les buts
  • Aan het einde van de les kun jij:

  • Het werkwoord être als hulpww gebruiken in de p.c.
  • Het werkwoord avoir als hulpww gebruiken in de p.c.
  • de uitzonderingen être, avoir en faire in de p.c. zetten

Slide 2 - Slide

Passé composé
Présent
J'ai mangé
il parle
Ils ont acheté
je téléphone
vous avez dansé
nous écoutons
vous regardez
Tamara a marché
nous avons trouvé
on cherche
Elisa rencontre
tu as raconté

Slide 3 - Drag question

Hoeveel werkwoorden heb je ALTIJD nodig bij het maken van een passé composé?
A
een
B
twee
C
drie
D
passé composé? huh?

Slide 4 - Quiz

Je dansé.
A
Goed
B
Fout

Slide 5 - Quiz

Waarom is: Je dansé fout?
Wat ontbreekt er?

Slide 6 - Open question

Elle_________ (danser) avec sa soeur.
A
dansé
B
a dansé
C
avez danser
D
ai dansé

Slide 7 - Quiz

Welke is juist?
A
Paula est dansé
B
Paula a dansé
C
Paula est dansée
D
Paula a dansée

Slide 8 - Quiz

Hij heeft gepraat
A
Il a parlé
B
Ils ont parlé
C
Elle a parlé
D
Nous avons parlé

Slide 9 - Quiz

J'ai parlé.
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

Tu (écouter) in de passé composé:
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 11 - Quiz

IK BEN VETROKKEN

passé composé
A
je suis parti
B
tu es parti
C
j'ai parti
D
il a parti

Slide 12 - Quiz

Passé Composé
Kies de juiste vorm:
sortir: Je
A
J'ai sorti
B
Je suis sorti
C
Je sortis
D
Je sortissent

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vorm
A
Je suis tombé.
B
J'ai tombé.
C
J'est tombé.
D
J'ai tombé.

Slide 14 - Quiz

Mon père ... (tomber).
A
tombé
B
a tombé
C
est tombé
D
est tombés

Slide 15 - Quiz

wat is goed
A
il est arrivé
B
ils a arrivé

Slide 16 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 17 - Drag question



Het persooonlijk voornaamwoord als vervanging van een lijdend voorwerp

Slide 18 - Slide

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord als er een hele werkwoord is?
A
voor de persoonsvorm
B
voor het hele werkwoord
C
na de persoonsvorm
D
na het hele werkwoord

Slide 19 - Quiz

Wat is de plaats van het persoonlijk voornaamwoord in de zin als er geen heel werkwoord is?
A
voor de persoonsvorm
B
na de persoonsvorm

Slide 20 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Nous voulons voir son dernier concert.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 21 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Tu veux regarder ce film français ?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 22 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'écoute ma chanson préférée.
A
la
B
le
C
l'
D
les

Slide 23 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

J'ai vu tous ses concerts.

A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 24 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Vous aimez les posters de M.Pokora ?
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 25 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp met een persoonlijk voornaamwoord

Je connais cette chanteuse.
A
le
B
la
C
l'
D
les

Slide 26 - Quiz

De plaats van het persoonlijk voornaamwoord (lijdend voorwerp)

Tu veux regarder ce film français.
A
Tu veux regarder le.
B
Tu veux le regarder.
C
Tu le veux regarder.
D
Tu veux le regarder le film français.

Slide 27 - Quiz

Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord en zet het op de juiste plek in de zin. Schrijf de nieuwe zin helemaal op.

Vous avez vu l'actrice dans un magasin?
A
Vous l'avez vu?
B
Vous avez vu la?
C
Vous la avez vu?
D
Vous avez la vu?

Slide 28 - Quiz

Wat is het lijdend vw in de zin?

Nous écoutons la dernière chanson.
A
nous écoutons
B
chanson
C
la dernière chanson
D
dernière

Slide 29 - Quiz

Wat is het lijdend vw in de zin?

Ils veulent regarder le film de Diesel.
A
de Diesel
B
le film de Diesel
C
Ils veulent
D
regarder le film

Slide 30 - Quiz

Geef antwoord op de vraag.

Lisa veut lire son magazine préféré?
A
Oui, Lisa veut le lire préféré.
B
Oui, Lisa la veut lire.
C
Oui, Lisa veut le lire.
D
Oui, Lisa veut le lire son magazine.

Slide 31 - Quiz

Geef antwoord op de vraag. Zet de losse onderdelen in de goede volgorde.
* Paul et Martin ont détesté les films romantiques?
ils
les
ne
Non,
ont
pas
détesté

Slide 32 - Drag question

Ik ben goed voorbereid voor de toets
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

https://quizlet.com/_avzocb?x=1qqt&i=1wtsxe

 

Slide 34 - Slide