Herhaling H5 en H6

Herhaling H5 & H6
M3
1 / 40
next
Slide 1: Slide
ecoMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Herhaling H5 & H6
M3

Slide 1 - Slide

H5 Werkt dat zo?

Slide 2 - Mind map

5.1
Als je wilt werken moet je solliciteren. Wanneer je wordt aangenomen, sluit je een arbeidsovereenkomst af. Daarin staan de arbeidsvoorwaarden van jouw baan (wat voor werk, hoeveel uurt per week en welk loon). De meeste afspraken zijn overgenomen uit de collectieve arbeidsovereenkomst (cao). Daarin staan de arbeidsvoorwaarden die gelden voor iedereen in een bepaalde bedrijfstak. Een bedrijfstak is een groep gelijksoortige bedrijven, zoals horeca, de bouw, de gezondheidszorg of het onderwijs.

Slide 3 - Slide

Wat is de berekening van het nettoloon?

Slide 4 - Open question

Bij welke ondernemingsvorm kan iedereen eigenaar worden?
A
een ZZP'er
B
een besloten vennootschap
C
een naamloze vennootschap
D
een eenmanszaak

Slide 5 - Quiz

Wat is het verschil tussen een vof/eenmanszaak en een nv/bv?
A
Je bent bij een vof/eenmanszaak je eigen baas
B
bij vof/eenmanszaak hoef jij je niet in te schrijven.
C
bij een bv/nv loop je geen risico met je privégeld, vof/een. wel.
D
alle 3 de opties kloppen.

Slide 6 - Quiz

In welke van de vier sectoren vindt het onderwijs plaats?

Slide 7 - Open question

Wie heeft in deze organigram een
ondersteunende functie?

Slide 8 - Open question

Welke sector zie je in dit plaatje?
A
Tertiaire sector
B
Primaire sector
C
Quartaire sector
D
Secundaire sector

Slide 9 - Quiz

5.3
Arbeidsmarkt is het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid. De vraag naar arbeid komt van de werkgevers, bedrijven en overheid. Zij hebben mensen nodig die bij hen komen werken. De vraag naar arbeid bepaalt de werkgelegenheid. Die bestaat uit alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid. 

De werkgelegenheid verandert voortdurend. Als het beter gaat met de economie verkopen bedrijven meer producten. Voor de productie daarvan zijn meer mensen nodig en zo neemt de werkgelegenheid toe.

Slide 10 - Slide

5.3
Op de arbeidsmarkt komt het aanbod van arbeid van de beroepsbevolking. Daar hoort iederen bij van 15 jaar tot de pensioensleeftijd die werkt of werkloos is. Ook de beroepsbevolking verandert steeds. Dit neemt toe door de jongeren die na school komen werken en weer af als mensen niet meer willen werken, als ze met pensioen gaan of overlijden. 

Als het aarbod van arbeid groter is dan de vraag naar arbeid, ontstaat er werkloosheid.

Slide 11 - Slide

Hoe kan ervoor gezorgd worden dat er meer vrouwen gaan werken?

Slide 12 - Open question

Er werken 83.502 mensen in de primaire sector. Hoeveel mensen werken er in totaal? Reken uit.

Slide 13 - Open question

geef uit de volgende voorbeelden aan of het zwart, grijs of wit werk is: Kim werkt als vakkenvuller bij de Jumbo

A
zwart werk
B
wit werk
C
grijs werk

Slide 14 - Quiz

Tom en Wouter doen samen aan vrijwilligerswerk
A
Zwart werk
B
Wit werk
C
Grijs werk

Slide 15 - Quiz


Als je werkloos bent en je wilt een WW-uitkering krijgen, moet je je inschrijven bij het uwv/kvk Dit is een overheidsinstelling die je helpt om een nieuwe stage/baan te vinden.  Ook beoordelen ze of je recht hebt op een subsidie/ww-uitkering

Je bent werkloos als je tussen de 15/18 en de 60/pensioensleeftijd  bent, geen baan hebt en passief/actief op zoek bent naar werk.  

Als werklozen ingeschreven staan in het kvk/uwv tel je mee in de geregistreerde/verborgen werkloosheid. 
Als werklozen zich niet inschrijven, is er sprake van geregistreerde/verborgen werkloosheid.

Slide 16 - Slide

Als het slechter gaat met de economie gaan consumenten minder geld uitgeven. Waarom is dit verstandig voor de consumenten.
A
consumenten kunnen geld lenen van de bank
B
consumenten kunnen dan geld sparen
C
ze kunnen meer belasting betalen

Slide 17 - Quiz

Als het slechter gaat met de economie gaan consumenten minder geld uitgeven. Waarom is dit nadelig voor de economie
A
minder productie zorgt voor lage werkgelegenheid.
B
lage werkloosheid
C
consumenten geven meer geld uit
D
overheid krijgt veel belasting binnen

Slide 18 - Quiz

Regionale
Structurele
Conjuncturele
Frictie
Seizoens

Slide 19 - Drag question

H6 Productie en markt

Slide 20 - Mind map

H6.1
productie in formele sector of productie in enge zin is dat bedrijven en de overheid goederen maken en diensten leveren waarvoor klanten betalen.

productie in ruime zin is de productie in formele sector plus de productie in de informele sector wat niet geregistreerd staat, zoals zwart en grijs werk.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Wat is een goed voorbeeld van de productiefactor Natuur
A
Kees is bakker en verkoopt brood
B
Jan is in loondienst bij de KPN
C
ondernemer die winst probeert te behalen
D
Zonlicht wordt gebruikt voor energie in huis

Slide 23 - Quiz

Wat is een goed voorbeeld van de productiefactor Kapitaal
A
BMW koopt nieuwe machines in voor de productie
B
Het maken van brood
C
Tom plakt zijn fietsband
D
Dilara doet boodschappen bij de AH

Slide 24 - Quiz

Wat is een goed voorbeeld van de productiefactor Ondernemerschap
A
Kim werkt als secretaresse
B
Melisa heeft een eigen bedrijf waar zij winst probeert te behalen
C
Cheyenne verkoopt vis op de markt.

Slide 25 - Quiz

Hoe bereken je de afschrijving van een machine?

Slide 26 - Open question

Wat is de toegevoegde waarde van de video productie bedrijf?

Slide 27 - Open question

Wat is de toegevoegde waarde van de platenlabel?

Slide 28 - Open question

Wat is een voorbeeld van een abstracte markt?

Slide 29 - Open question

wat betekent concurrenten?

Slide 30 - Open question

Wat moet een winkelier minstens terugverdienen als hij iets wilt gaat verkopen ?
A
geld
B
de inkoopprijs
C
de verkoopprijs
D
onderhoudskosten

Slide 31 - Quiz

wat betekent: de vraag van een product neemt toe?

Slide 32 - Open question

wat betekent: het aanbod van een product?

Slide 33 - Open question

Wat is in deze grafiek de evenwichtshoeveelheid?

Slide 34 - Open question

Wat is het marktaandeel van Achmea.
Het marktaandeel van De friesland is €15.000 (5%).

Slide 35 - Open question

Eliza heeft 450 jurken verkocht. De verkoopprijs van 1 jurk is €30. De inkoopprijs is €17,50. Reken uit wat de brutowinst is

Slide 36 - Open question

Eliza wilt weten wat haar nettoresultaat is. Haar brutowinst s €5625. Haar bedrijfskosten zijn 18% van haar brutowinst. Reken uit wat haar nettoresultaat is en vermeld erbij of het een winst/verlies is.

Slide 37 - Open question

6.4
De productiecapaciteit wordt bepaald door:
- het aantal mensen dat in het bedrijf werkt
- het aantal uren dat zij werken
- de machines (kapitaalgoederen) die worden gebruikt

Als er niet genoeg werk is of machines weinig worden gebruikt is er sprake van onderbezit van de productiecapaciteit. 
Als er veel vraag is naar goederen, waardoor er een tekort is aan personeel en machines noemen we dit overbezetting van de productiecapaciteit.

Slide 38 - Slide

6.4
Arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per uur of per week.

Arbeidsproductiviteit per periode= 
totale productie per periode/ aantal werknemers

Slide 39 - Slide

De kledingfabriek produceert 50.000 broeken per week. Er zijn 9 medewerkers die 5 dagen in een week werken. Bereken de arbeidsproductiviteit.

Slide 40 - Open question