5.9 Spelling

5.9 Spelling
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

5.9 Spelling

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je kunt Engelse werkwoorden vervoegen in het Nederlands.
- Je kent de regels rondom het weglatingsstreepje en het koppelteken en kunt dit ook toepassen. 
- Je kent twintig dicteewoorden.

Slide 2 - Slide

Huiswerk
5.7 Maken

Opdracht: 1, 2, 3, 4, 5 en 9

Slide 3 - Slide

Het vervoegen van Engelse werkwoorden
We kijken het volgende filmpje


Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 6 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: timen
A
timet
B
timt

Slide 7 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 8 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd : Hij (deleten)
A
deletete
B
delet
C
delette
D
deletette

Slide 9 - Quiz

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte

Slide 10 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vd: squashen
A
Gesquast
B
Gesquasht
C
Gesquashd
D
Gesquashed

Slide 11 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 12 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 13 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 14 - Quiz

Weglatingsstreepje
Koppelteken
Lezen pagina 139
Lezen pagina 140

Slide 15 - Slide

Huiswerk
5.9 Maken
Opdracht: 1 t/m 4, 8, 9 en 10
leren dicteewoorden pagina 142
+ 5.8 Maken
Opdracht: 1, 2, 3, 4, 6 en 10

Slide 16 - Slide

Lesdoelen
- Je kunt Engelse werkwoorden vervoegen in het Nederlands.
- Je kent de regels rondom het weglatingsstreepje en het koppelteken en kunt dit ook toepassen. 
- Je kent twintig dicteewoorden.

Slide 17 - Slide