Als docent of bewegingsleider is het beoordelen van het vaardigheidsniveau van de sporters/deelnemers is belangrijk!
WAAROM?
Slide 11 - Slide
4 redenen
1. Meten van de voortgang
2. Effect van een trainingsprogramma meten
3. Selecteren van de toppers
4. Toekennen van een cijfer, certificaat of diploma.
Slide 12 - Slide
Wat zijn criteria voor een goede beoordeling?
Slide 13 - Mind map
Criteria
Het beoordelen moet correct gebeuren!
1. Betrouwbaar
2. Validiteit
3. Objectief
4. Nauwkeurig
5. Onafhankelijk
Slide 14 - Slide
Betrouwbaarheid
Levert de beoordeling hetzelfde resultaat op bij herhaalde beoordeling of bij meerdere beoordelaars?
Slide 15 - Slide
Validiteit
Heeft het oordeel wel betrekking op dat wat je wilt beoordelen?
Slide 16 - Slide
niet betrouwbaar
niet valide
betrouwbaar
niet valide
betrouwbaar
valide
niet betrouwbaar valide
Slide 17 - Drag question
Slide 18 - Slide
Objectief
Is het oordeel tot stand gekomen zonder invloed van vooroordelen of persoonlijke gevoelens, voorkeuren?
Slide 19 - Slide
Nauwkeurig
Is de beoordeling volgens de procedures uitgevoerd? Zijn er geen meetfouten gemaakt?
Slide 20 - Slide
Onafhankelijk
De beoordelaar mag geen belang hebben bij het resultaat van zijn beoordeling. De beoordelaar mag niet een bepaalde relatie hebben tot de beoordeelde persoon.
Slide 21 - Slide
Opdracht
In een 4 -tal zoek je een rubric op rubricmaken.nl
Kijk kritisch naar de criteria van beoordelen (Betrouwbaar, valide, objectief, nauwkeurig en onafhankelijk).
Bespreken met de klas.
15 minuten
Slide 22 - Slide
Veel gemaakte fouten
1. Onvolledig/selectief waarnemen.
2. Subjectief beoordelen
3. Te zwaar laten meetellen van eerste/laatste indruk.
4. Contrast effect
5. HALO-effect
6. HORN-effect
Slide 23 - Slide
Onvolledig/selectief waarnemen
Je ziet alleen wat jij interessant vindt en maakt daar een selectie van
Tip: Van te voren bedenken waar je op wilt letten
Slide 24 - Slide
Subjectief beoordelen
Je vult je eigen mening in, aan iets wat je ziet
Vb iemand staat gebogen met handen op knieën
Tip: beschrijf wat je ziet
Slide 25 - Slide
Begin en eind
Te zwaar laten meetellen van eerste/laatste indruk.
Tip: schrijf de hele les op wat je ziet
Slide 26 - Slide
Contrast effect
Het vergelijken van verschillende niveau 's
(Het zien van iets heel goed en daarna minder)
Tip: Vergelijk niet en geef iedereen een gelijke kans
Slide 27 - Slide
HALO-effect
Positiever oordeel aan iemand die je aardig of leuk vindt
Tip: Kijk naar de acties van een persoon
Slide 28 - Slide
HORN-effect
Negatief oordeel aan iemand die je niet leuk vindt
Tip: Kijk naar de acties van een persoon
Slide 29 - Slide
Opdracht
In 4-tallen - 10 minuten
Lees de casus/situatie.
Bepaal welke beoordelingsfout erin zit.
Leg uit waarom het een fout is.
Wat kan je doen om dit te voorkomen?
Slide 30 - Slide
Veel gemaakte fouten
1. Onvolledig/selectief waarnemen.
2. Subjectief beoordelen
3. Te zwaar laten meetellen van eerste/laatste indruk.
4. Contrast effect
5. HALO-effect
6. HORN-effect
Slide 31 - Slide
Aan hoeveel criteria moet correct beoordelen voldoen?
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 32 - Quiz
Met het HORN-effect bedoelen we:
A
Een opvallend negatief aspect zorgt voor een te negatieve beoordeling van de SB-deelnemer.
B
Een opvallend positief aspect zorgt voor een te positieve beoordeling van de SB-deelnemer.
C
Bij opvallend gelijkwaardige resultaten van de deelnemers wordt de beoordeling als incorrect beschouwd.
Slide 33 - Quiz
'Validiteit' is een van de criteria van correct beoordelen. Wat betekent dit?
A
Het oordeel moet betrekking hebben op hetgeen je wilt beoordelen.
B
Hulpmiddelen moeten wel betrouwbaar zijn bij het beoordelen.
C
Een opvallend negatief aspect zorgt voor een te negatieve beoordeling van de SB-deelnemer.
D
De beoordeling levert dezelfde resultaat op bij herhaalde metingen.
Slide 34 - Quiz
Vandaag (deel 2)
Beoordelingsinstrumenten
Oefentoets H10
Slide 35 - Slide
Beoordelingsinstrumenten
Wat zijn dit?
Bedenk voor jezelf.
Bespreek met je buurman.
Klassikaal
Slide 36 - Slide
Vaardigheidstesten
- Vaardigheidstesten (Zwem-ABC, leerlingvolgsysteem zoals een rapport etc)
Slide 37 - Slide
Kwantitatieve testen
Harde resultaten beoordelen door middel van een test.
Coordinatie:
Lenigheid:
Uithoudingsvermogen: Coopertest of shuttle run test.
Kracht:
Snelheid:
Slide 38 - Slide
Kwalitatieve testen
Testen van de kwaliteit van de beweging. Is de techniek verbeterd? Videobeelden kunnen helpen bij het boordelen.
Slide 39 - Slide
Observatiemethoden
Observatieschema
Checklist
6/5/4/3 puntenschaal of rubric
Slide 40 - Slide
Observatiemethoden
Slide 41 - Slide
Vragenlijsten
Invullen van vragenlijsten.
Dit is niet persé heel objectief of betrouwbaar maar het kan wel een algeheel beeld geven van een deelnemer.
Slide 42 - Slide
Puntenschaal of rubric
Puntenschaal:
Rubric: zie rubricmaken.nl
Slide 43 - Slide
Oefentoets
Maak de oefentoets over evalueren
Klaar? Werken in je werkboek
Slide 44 - Slide
Herhaling les 1/2/3
Alle belangrijke punten van les 1 t/m 3
Al je ergens vragen over hebt, stel ze!
Slide 45 - Slide
Differentiëren
Differentiëren kan op de volgende 2 manieren:
1. Organisatorische differentiatie
2. Inhoudelijke differentiatie
Slide 46 - Slide
Waarom moet je differentiëren als sportleider?
Slide 47 - Open question
Waar staan de letters B, H & U voor?
Slide 48 - Open question
De kast hoger maken bij een zweefhurksprong is een voorbeeld van....
A
Inhoudelijke differentiatie
B
Organisatorische differentiatie
Slide 49 - Quiz
Opdracht
Stellingen 3 goed, 1 fout.
Maak 4 stellingen over differentiatie (3 goed, 1 fout).
Laat je groepje nadenken over welke fout is.
Beargumenteer/leg uit waarom!
Slide 50 - Slide
Definitie Evalueren
Evalueren is het verzamelen en interpreteren van informatie met als bedoeling een oordeel te vormen over het resultaat en het verloop van de les.
Slide 51 - Slide
4 momenten
1. Begin van de les
2. Einde van de les
3. Na de les
4. Na een serie van lessen (langere periode)
Slide 52 - Slide
6 Functies van evalueren
1. Verbeteren van de volgende les
2. Input voor de sporters
3. Bijstellen van doelen
4. Reflectie op eigen functioneren
5. Verantwoording op eigen handelen
6. Beoordelen van het vaardigheidsniveau
Slide 53 - Slide
Geef 6 functies van evalueren Benoem ze met een voorbeeld
Slide 54 - Open question
PDCA Cyclus
Continue proces
1. Plan
2. Do
3. Check
4. Act
Slide 55 - Slide
Product evaluatie
Gaat over het eindresultaat.
We onderscheiden dan kwantitatieve- & kwalitatieve evaluatie.
Kwantitatief = score, tijden, standen etc.
Kwalitatief = Kwaliteit van de wedstrijd/oefening.
Slide 56 - Slide
Proces evaluatie
Gaat over de lesonderdelen.
Welke lesonderdelen bedoel ik?
Slide 57 - Slide
Proces evaluatie
Met lesonderdelen worden de didactische componenten bedoeld.
Welke vragen kan je stellen?
Slide 58 - Slide
Leren/ samenvatting maken
Tips voor leren: Begrippenlijst 1. Schrijf het begrip op.
2. Arceer het begrip.
3. Beschrijf in eigen woorden het begrip.
4. Combineer begrippen die bij elkaar horen.
5. Laat altijd ruimte vrij tussen verschillende begrippen
Slide 59 - Slide
Kaartjes maken
Schrijf op een kaartje 5 begrippen van de thema's/hoofdstukken: