• What is LessonUp
  • Search
  • Channels
  • AI tools

    Beta

‹Return to search

2vbp voornaamwoorden

Nederlands
Klas 2
Voornaamwoorden
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
Klas 2
Voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kennen jullie (weer) alle voornaamwoorden en kunnen jullie deze voornaamwoorden aanwijzen in een zin.

persoonlijk                                   betrekkelijk
bezittelijk                                      wederkerend
aanwijzend                                  wederkerig
vragend                                         

Slide 2 - Slide

De tandarts is vandaag afwezig,  want                 is ziek.                 
Nina vindt John leuk. Ze is verliefd op 
Wanneer gaan                     verhuizen?
Hoeveel boterhammen eet                   per dag? 
hij
je
hem
zij

Slide 3 - Drag question

Wat zijn de pers. vnw.?
Kunt u me morgen naar de bioscoop brengen?

Slide 4 - Open question

Wat zijn de pers. vnw.?
Jullie moeten hem deze vraag stellen.

Slide 5 - Open question

Wie haalt jullie op?

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

mijn huis.
mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Wij hebben ons vergist.
wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 11 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.

'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 12 - Quiz

Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 13 - Quiz

Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit, dat, deze. zulke, zo'n diegene en dergelijke. 

  • Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker. 

  • 1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
  • 2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)

  • In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen. 

Slide 14 - Slide


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 15 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 16 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 17 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.  

Slide 18 - Open question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken 
gedaan?

Slide 19 - Drag question

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is 
die
mooie
sjaal? 

Slide 20 - Drag question

Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vr.vnw): 
wie, wat, welk(e), wat voor (een).


Voorbeeld: Welke spieren train je met hardlopen?
Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen?

Slide 21 - Slide


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wie is er in een schrikkeljaar geboren? 

Slide 22 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Ik weet niet wat we vandaag gaan eten. 

Slide 23 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wanneer kun je het beste beginnen met leren? 

Slide 24 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Wat voor een hond past bij jou? 

Slide 25 - Open question


Benoem het vragend voornaamwoord.

Weet je welke prijs we gewonnen hebben? 

Slide 26 - Open question

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord verwijst terug, naar
- een woord,
- een woordgroep of
- een zinnetje.
( dit is het antecedent)

Slide 27 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 28 - Slide

Wat heb je gisteren gedaan?

Wat is een?
A
vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 29 - Quiz

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
wie is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quiz


Wie zou zo'n reis op die leeftijd ook durven te maken?

wie is een?
die is een?
A
Wie = een vragend voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
B
Wie = een vragend voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord
C
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = aanwijzend voornaamwoord
D
Wie = een betrekkelijk voornaamwoord die = betrekkelijk voornaamwoord

Slide 31 - Quiz

De tafel die scheef staat is omgevallen.

Die is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 32 - Quiz

Het meisje dat hij leuk vindt.

Dat is een?
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 33 - Quiz

De vrouw die daar loopt, is mijn buurvrouw.
Die is een?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord

Slide 34 - Quiz

Dat meisje zat de hele avond alleen.

Dat is een?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragen voornaamwoord
C
Onbepaald voornaamwoord
D
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 35 - Quiz

Wederkerend voornaamwoord

Slide 36 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Het wederkerig voornaamwoord is elkaar of elkander.
Het wederkerig voornaamwoord verwijst naar meer personen.

voorbeeld:
De boksers wilden elkaar niet te veel bezeren.

Slide 37 - Slide

Wat is ook alweer een wederkerig voornaamwoord?
A
'Me' in de zin: Ik vergis me
B
'Elkaar' in de zin: we hebben elkaar gemist.

Slide 38 - Quiz

Wederkerend of wederkerig voornaamwoord?

Ik heb mij verslapen.
mij =
A
Wederkerend voornaamwoord
B
Wederkerig voornaamwoord

Slide 39 - Quiz

Het woordje 'zich' is altijd een...
A
wederkerig voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord

Slide 40 - Quiz

Lesdoel
Aan het einde van deze les kennen jullie (weer) alle voornaamwoorden en kunnen jullie deze voornaamwoorden aanwijzen in een zin.

persoonlijk                                   vragend                                         
bezittelijk                                     betrekkelijk
aanwijzend                                  onbepaald

Slide 41 - Slide

More lessons like this

voornaamwoorden

January 2025 - Lesson with 41 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

2vbp voornaamwoorden

November 2024 - Lesson with 35 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Herhaling voornaamwoorden

January 2023 - Lesson with 36 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

1.8 woordsoortenvoornaamwoorden en voegwoord

September 2024 - Lesson with 33 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

3hv woordsoorten extra oefenen les 5

December 2024 - Lesson with 46 slides
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Herhaling voornaamwoorden

November 2023 - Lesson with 25 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

Vragend en aanwijzend voornaamwoord

April 2024 - Lesson with 21 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

Vragend en aanwijzend voornaamwoord

13 days ago - Lesson with 23 slides
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2
LessonUp
TermsPrivacy StatementCookie StatementContact
English

Our Cookies

We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.

Change settings