examenvragen maken

Geschiedenis Examen
Hoe beantwoord ik mijn vragen zo goed mogelijk
1 / 24
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Geschiedenis Examen
Hoe beantwoord ik mijn vragen zo goed mogelijk

Slide 1 - Slide

soorten examenvragen
1. open vragen: beargumenteren
2. Bron vragen
3. Multiple choice
4. Historische volgorde

Slide 2 - Slide

1. beargumenteren
B-A-C
verklaren: leg uit hoe dat komt/ is ontstaan (oorzaken-gevolg)
beschrijven: benoem wat je ziet/ leest/ herkent/ hebt geleerd
beargumenteren: Leg uit

Let op de invalshoek
Let op het aantal argumenten

Slide 3 - Slide

B-A-C
B = Basis
Waar gaat de vraag over? Wat willen ze weten
onderstreep wat je herkent/ hebt geleerd. Begrip (of omschrijving), jaartal, persoon.
A = Antwoord / associeren
Schrijf op papier wat je hebt geleerd over dit begrip/ jaartal of persoon. Dit is de essentie van jouw antwoord. Begin je antwoord met het herhalen van de kern van de vraag.
C = Conclusie / Check
Lees de vraag nog eens goed door. Schrijf in een enkele zin het antwoord op de vraag. Dus ... Check of je antwoord voldoet; juiste aantal argumenten/ invalshoek/ etc.

Slide 4 - Slide

invalshoeken
historisch argument:
wat gebeurt er eerder op de tijdlijn?
politiek argument:
benoem het liefst twee verschillende landen en hun kijk op de kwestie
Wie heeft de macht en hoe wordt deze macht gebruikt?
economisch argument:
Hoe wordt het geld verdiend en waar wordt het aan uitgegeven? (denk aan landbouw/ industrie en diensten)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

soorten examenvragen
1. open vragen: beargumenteren
2. Bron vragen
3. Multiple choice
4. Historische volgorde

Slide 9 - Slide

2. bronvragen
B = basis
Kijk naar de info bij de bron. (Let op ongeschreven bron staat het antwoord vaker bij de bron/ geschreven bron vaker in de bron) > leg eerst je hand o de bron en kijk of je het antwoord al kunt vinden.
A = antwoord
benoem in je antwoord welk begrip/ persoon/ gebeutenis daarbij hoort
C= check
verbind kernbegrip van bron en vraag met elkaar in je antwoord

Slide 10 - Slide

betrouwbaarheid van de bron
Wie heeft de bron geschreven en met welk doel?


vb Koude oorlog:
communist tekent een kapitalist      <>      communist tekent een comminust
kapitalist tekent een kapitalist           <>      kapitalist tekent een communist

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

soorten examenvragen
1. open vragen: beargumenteren
2. Bron vragen
3. Multiple choice
4. Historische volgorde

Slide 14 - Slide

3. Multiple Choice
B= Basis
onderstreep de kerngegevens. Lees de vraag !! niet de antwoorden !!
A = Antwoord
Bedenk zelf wat het antwoord zou moeten zijn
C = Check
Welk antwoordmogelijkheid past het best bij jouw eiegen antwoord.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

soorten examenvragen
1. open vragen: beargumenteren
2. Bron vragen
3. Multiple choice
4. Historische volgorde

Slide 18 - Slide

4. Historische volgorde
B = Basis
bepaal per bron of omschrijving wanneer het was
A = Antwoord
Schrijf op je blaadje de antwoordvolgorde
C= Check
streep de antwoorden op je examen weg om te controleren

Slide 19 - Slide


1. Bepaal per bron of omschrijving wanneer het was

2. Schrijf op je blaadje de antwoordvolgorde

3. Streep de antwoorden op je examen weg om te controleren

Slide 20 - Slide

soorten examenvragen
1. open vragen: beargumenteren
2. bron vragen
3. Multiple choice
4. Historische volgorde

Slide 21 - Slide

tot slot ...
1. Alle vragen staan in chronoligische volgorde
(dus... maak op je kladpapier een lijstje met belangrijke jaartallen en grove indeling. Tijdens je examen check je waar de vraag over gaat. Is het onderwerp geweest streep je het af)

2. Benoem feiten. Schrijf op wat je weet en noem het beestje bij zijn naam. Geen 'lul-verhaal'.  Benoem jaartallen, begrippen en gebeurtenissen.
Dus... leerjaartallen en begrippen!!!!!!!

Slide 22 - Slide

tot slot ...
3. Begin je antwoord met herhaling van de vraag.
Zo dwing je jezelf om een volledig antwoord te geven met kop en staart. Een half en vaag antwoordt wekt ergernis op van de correctoren.

4. Schrijf ieder antwoord los van elkaar op
Maak geen verwijzingen naar andere antwoorden

5. Sla een regel over tussen ieder antwoord.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video