Spaans h3c 14102020 Gerundio & het weer

El gerundio
  • Wanneer gebruik je het gerundio? 

  • Welk hulpwerkwoord komt er altijd bij het gerundio?

  • Welke uitgangen kent 'el gerundio'? 

  • En este momento ... (zijn jullie aan het luisteren)
      luisteren = escuchar 


Als je wilt aangeven dat iets aan de gang is of dat je ergens mee bezig bent. Bijvoorbeeld: aan het zingen, aan het dansen, aan het studeren.
estar
estoy - estás - está - estamos - estáis - están
En este momento estáis escuchando.
Op dit moment zijn jullie aan het luisteren. 
ando (ar)
iendo (er/ir)
1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

El gerundio
  • Wanneer gebruik je het gerundio? 

  • Welk hulpwerkwoord komt er altijd bij het gerundio?

  • Welke uitgangen kent 'el gerundio'? 

  • En este momento ... (zijn jullie aan het luisteren)
      luisteren = escuchar 


Als je wilt aangeven dat iets aan de gang is of dat je ergens mee bezig bent. Bijvoorbeeld: aan het zingen, aan het dansen, aan het studeren.
estar
estoy - estás - está - estamos - estáis - están
En este momento estáis escuchando.
Op dit moment zijn jullie aan het luisteren. 
ando (ar)
iendo (er/ir)

Slide 1 - Slide

El gerundio
1.  Tú (hablar)__________________________ en español.
2. Yo (cocinar)_________________________ paella. 
3. Mis amigos y yo (bailar) __________________ en una discoteca. 
4. Lorena y tú (escribir) _____________________una carta. 
5. Juan (decir) ____________________________ algo en español.

Slide 2 - Slide

El gerundio

1.  Tú estás hablando en español.
2. Yo estoy cocinando paella. 
3. Mis amigos y yo estamos bailando en una discoteca. 
4. Lorena y tú estáis escribiendo una carta. 
5. Juan está diciendo algo en español.


Slide 3 - Slide

¡OJO! (let op)
  • Vergeet nooit het hulpwerkwoord estar
  • Er zijn ook onregelmatige gerundio-vormen

naam + yo = nosotros
naam + tú = vosotros
naam + naam = ellos/ellas/ustedes

Slide 4 - Slide

El tiempo
LA = Libro del alumno = lesboek 
LE = Libro de ejercicios = werkboek 
Luisterfragment opdracht 2 (pagina 32)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

hace
hay
está
llueve
hay
hay

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

está nublado
frío 
frío 
hace sol
hay nieve 

Slide 9 - Slide

Welke zin past bij welk plaatje?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

zie pagina 11 uit 
het werkboek!

Slide 13 - Slide

3.2 el tiempo - het weer
¿Qué tiempo hace? 
Wat voor weer is het?
hace frío 
het is koud
hace calor
het is warm
hace sol
het is zonnig
hace viento
het is winderig / het waait
hace buen tiempo
het is goed weer 
hace mal tiempo
het is slecht weer 

Slide 14 - Slide

hay nieve
er is sneeuw
hay hielo
er is vorst
hay nubes 
er zijn wolken
hay niebla
er is mist
hay lluvia
er is regen 
hay tormenta
er is onweer
está nublado
het is bewolkt
Construcciones con hay
Construcción con estar

Slide 15 - Slide

Hablar del tiempo que hace
¡Qué frío tengo!
Wat heb ik het koud!
¡Qué calor hace!
Wat is het warm!
¡Qué calor tengo!
Wat heb ik het warm!
¿Tienes frío/calor?
Heb je het koud/warm?
Hace mucho/muchísimo frío/calor. 
Het is heel/ontzettend koud/warm.
Hace un día muy bueno/malo.
Het is een goede/slechte dag. 

Slide 16 - Slide

Los deberes 
miércoles el 28 de octubre
Leren: 2.3 los números y 3.2 el tiempo (woordenlijst) 

Slide 17 - Slide