Taal: 1e, 2e en 3e persoon

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Doel

Ik weet wat 1e, 2e en 3e persoon is en kan zinnen in een andere persoon omzetten.

Enkelvoud

ik

jij / je / u

hij / zij / het

Meervoud

wij / we

jullie

zij / ze

Zinnen in de ik-vorm

• Ik loop naar huis.
• Ik val naar beneden.
• Ik bak een taart.

Zinnen in de je/jij-vorm

• Je kijkt zo verdrietig.
• Ga je nog naar de voetbaltraining?
• Jij moet nu stoppen.

Welke bloem is
het minst
verkocht?

1. anemonen
2. hyacinten
3. chrysanten
4. kerststerren

Zinnen in de hij/zij-vorm

• De hond loopt door het park.
• Het cadeau ligt op tafel.
• Op tijd naar bed, zegt mama.

Enkelvoud

ik 

jij / je / u

hij / zij / het

Meervoud

wij / we

jullie

zij / ze

"Ik loop naar huis."

Wat is het werkwoord in de bovenstaande zin?

"Wat gaan we doen?"

Wat is het werkwoord in de bovenstaande zin?

"Voel jij je ook wel eens eenzaam?"

Wat is het werkwoord in de bovenstaande zin?

"Zij lacht om mijn grap."

Wat is het hele werkwoord van "lacht"?

"Ik geloof in mezelf."

Wat is het hele werkwoord van "geloof"?

"Wij vinden de les interessant."

Wat is het hele werkwoord van "vinden"?

Schrijf de ik-vorm (1e persoon) van het werkwoord op.


Hij woont in een flat.

1. wonen
2. woont
3. woon
4. gewoond

Schrijf de ik-vorm (1e persoon) van het werkwoord op.


Wij voetballen de hele middag.

1. voetbal
2. voetbalt
3. voetballen
4. gevoetbald

Schrijf de ik-vorm (1e persoon) van het werkwoord op.


Het huis is te klein voor 10 mensen.

1. is
2. ben
3. zijn
4. word

Schrijf de ik-vorm (1e persoon) van het werkwoord op.

Wat hoor ik daar?

1. hoor
2. hoort
3. horen
4. daar

Blok 6 week 1 les 2

Maak alle opgaven zelfstandig.

Klaar?

Schrijf je voortgang op je doelenblad. Werk aan je persoonlijke leerdoelen.

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos

1. grenste
2. grensten
3. grensde
4. grensden

Gooi de dobbelsteen!

Wat was het doel?                                                                     Wat was het doel?

Hoe ging het samenwerken?                                               Kon je je concentreren?

Wat is de ik-vorm?                                                                     Noem een werkwoord?