Hoofdstuk § 1.2: Waarom koop je dat?

1 / 26
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 26 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Waarom koop je dat?
Je kiest met aandacht in een winkel je kleding, want je wilt je eigen stijl. 
En toch, als je omheen kijkt, zie je dat veel jongeren op school soortgelijke kleding dragen.  
In deze paragraaf gaan we leren wie invloed heeft op wat jij koopt. 

Slide 3 - Slide

Opgave 16 
Eigen Antwoord

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Opgave 17
Ze verschillen in geslacht, leeftijd, smaak of budget.

Slide 6 - Slide

Opgave 18

Slide 7 - Slide

Opgave 19
Bijvoorbeeld: de docent is milieubewust, hij is graag sportief bezig, hij geeft zijn geld liever aan andere dingen uit.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Opgave 20
a.  Commerciële beïnvloeding, want KPN is een bedrijf dat jou wil beïnvloeden om een smartphone te kopen omdat KPN daaraan verdient.

b.  Sociale beïnvloeding, want hier is het beïnvloeding door vrienden.

Slide 10 - Slide

Opgave 21
a.  Het berichtje van je vriend die een geweldige game heeft ontdekt.

b.  De berichtjes van de winkelketen met nog meer games.

Slide 11 - Slide

Opgave 22
 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

 ‒ Verstandig: zij wil jou alleen een jas verkopen die jou goed staat, zodat je later nog eens bij die winkel koopt. Jij krijgt zo vertrouwen in deze winkel.
 ‒ Niet verstandig: als je geen jas koopt, loopt de winkelier inkomsten mis.

Slide 12 - Slide

(meer verkopen)

Slide 13 - Slide

Opgave 23
a.  Eigen antwoord.

b.  Eigen antwoord, bijvoorbeeld: zonder reclame had ik niet geweten dat er een aanbieding was, of zonder reclame wist ik niet dat dit product al te koop was.

Slide 14 - Slide

Opgave 24
Bijvoorbeeld: 

shirtreclame bij sportteams, billboards langs wegen, advertenties in kranten en regionale bladen, reclameborden in stadions, posters in bushokjes, reclames op vrachtwagens en bussen.

Slide 15 - Slide

Opgave 25
Antwoord opgave 25

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Opgave 26
a.  40% van € 3,75 = …
  40 ÷ 100 × € 3,75 = € 1,50

 b.  € 3,75 ‒ € 1,50 = € 2,25

 c.  35% van € 4,60 = …
  35 ÷ 100 × € 4,60 = € 1,61
 
d.  € 4,60 ‒ € 1,61 = € 2,99

Slide 18 - Slide

Opgave 28

De consument wordt aangetrokken door het voordeel dat hij heeft.

Slide 19 - Slide

Opgave 27
Femme by Boss: 31% van € 72,02 = …
     31 ÷ 100 × € 72,02 = € 22,33
     € 72,02 ‒ 22,33 = € 49,69
 
Hugo Energise: 41% van € 59,31 = …
     41 ÷ 100 × € 59,31 = € 24,32
     € 59,31 ‒ 24,32 = € 34,99

Slide 20 - Slide

Huiswerk
  • Rekenen blz. 34 opg 1 t/m 5
  • Extra oefenen: Blz 30 en 32 (§1.2) 

Slide 21 - Slide

Herhalingsopdrachten 1.2 Waarom koop je dat?

9 a - 4 smaak
 b - 3 leeftijd
 c - 2 geslacht
 d - 1 budget

10 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
 vrienden – broers/zussen– ouders – klasgenoten – grootouders – leraren – buren

11 Sociale beïnvloeding

12 a Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
  1 Coca-Cola, Fanta
  2 Nike, Adidas
  3 Samsung, Apple
 b Door reclame onthoud je vanzelf de naam van een merk.
 c Bijvoorbeeld:
  - Ja, want anders zouden bedrijven niet zo veel geld aan reclame besteden.
  - Nee, ze verkopen er niet meer door, maar als ze geen reclame meer zouden maken, worden ze minder bekend en verkopen daardoor op den duur minder.

13 - Door reclame leer je als consument nieuwe producten kennen.
  - Door reclame zijn consumenten op de hoogte van acties en aanbiedingen.


14 Commerciële beïnvloeding

15 a 35% van € 69 = ……
  35 ÷ 100 × € 69 = € 24,15 korting
 b € 69 ‒ € 24,15 = € 44,85 

16 a 5% van € 18 = ……

Slide 22 - Slide

Plus opdrachten 
Antwoord

Slide 23 - Slide

Plus opdrachten 
Antwoord

Slide 24 - Slide

Opgave 6 t/m 8 blz. 34
Antwoord (blz 34)

Slide 25 - Slide

Opgave 9 t/m 11 blz. 34
Antwoord (blz 34)

Slide 26 - Slide