Grammar 16: Past Simple

• Engels
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Past Simple

Regular + irregular verbs

Welke tijd is de
Past Simple?

Je gebruikt de Past Simple als ...

1. ...iets in het verleden aan de gang was
2. ...iets is gebeurd en/of afgerond is
3. ...iets op dit moment gebeurt
4. ...iets is begonnen en je er nog last van hebt

Dus... de Past Simple...

is een werkwoordsvorm om te zeggen dat er iets in het verleden is gebeurd en afgerond is. 

Kijk even mee: 

Past Simple 

Regelmatig

Past Simple 

Onregelmatig

I worked

you worked

he/she/it worked

we worked

you worked

they worked

I bought

you bought

he/she/it bought

we bought

you bought

they bought

Pagina 254

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
work (werken)

1. works
2. worked
3. workt
4. work

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
study (leren, studeren)

1. studied
2. study
3. studies
4. studyed

Spellingsregel

Wanneer een werkwoord op een -y eindigt --> ied

Maar niet als er een klinker voor staat!!

A E I O U

study - studied

copy - copied

hurry - hurried

stay - stayed

play - played

obey - obeyed

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
stop (stoppen)

1. stoped
2. stopped
3. stop
4. stooped

Spellingsregel

De laatste medeklinker van het werkwoord wordt verdubbeld als er één klinker (a,e,i,o,u) voor staat.

Om de korte klank te handhaven - net als in het Nederlands

stop - stopped

grab - grabbed

drag - dragged

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
live (leven of wonen)

1. liveed
2. lived
3. lieved
4. lifed

Spellingsregel

als het werkwoord al op een -e eindigd, hoef je er niet nog een keer -ed achter te zetten, maar alleen een -d

live - lived

imagine - imagined

love - loved

Regelmatig:
De verleden tijd (past simple) van
pronounce (uitspreken)

1. pronounced
2. pronounsed
3. pronounces
4. pronunced

Wat moet je kennen?

- de vervoegingen -ed 

inclusief spellingsregels

- de onregelmatige werkwoorden

Past Simple:  unit 6

pagina 254

Wat moet je kunnen?

- zelf de zin afmaken in de verleden tijd, als het werkwoord gegeven is.

When I was young, I ... (play) hockey.

Last week, I ... (walk) to the zoo.

Questions

At home...

Do exercises 6 and 7 from unit 5.4