Meesterproef Saxion TG03

1 / 34
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Winst?

Slide 4 - Mind map

Je maakt winst als
A
je omzet groter is dan je kosten
B
je omzet kleiner is dan je kosten

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

welke (bedrijfs-)kosten
kennen we ook alweer?

Slide 7 - Mind map

Samenvattend
  • Je kosten bestaan uit een variabel deel en een vast deel.

  • De variabele kosten veranderen mee als je meer verkoopt

  • De vaste kosten kosten veranderen niet mee als je meer verkoop

Slide 8 - Slide

        Centrale vraag

Hoe bereken ik de winst?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Een bakker verkoopt 50 broden
voor € 2 per stuk. Wat is zijn omzet?
Omzet
Omzet kan je uitrekenen door
het aantal stuks te vermenigvuldigen met de verkoopprijs

Slide 11 - Open question

Om de omzet te berekenen,
gebruik je dus de volgende formule:
A
btw x verkoopprijs
B
stuks x verkoopprijs

Slide 12 - Quiz

Samenvattend

  • Je omzet bereken je door je verkoopprijs (p)  te vermenigvuldigen met het aantal stuks (Q)

  • (Noteer!) De formule is dus TO (omzet) = p x Q

Slide 13 - Slide

Een bakker verkoopt 50 broden. Zijn
inkoopprijs was € 1,- per brood.
Zijn totale variabele kosten zijn dan:
A
€ 2,-
B
€ 25,-
C
€ 50,-
D
€ 100,-

Slide 14 - Quiz

Een bakker verkoopt 50 broden. Zijn inkoopprijs
was € 1,- per brood en zijn vaste kosten
waren €50,-. Wat zijn de totale kosten?
Totale kosten
De kosten bereken je door
de inkoopprijs te vermenigvuldigen met het aantal stuks
de uitkomst daarvan op te tellen bij de vaste kosten

Slide 15 - Open question

Samenvattend

  • Je variabele deel bereken je door je inkoopprijs (i)  te vermenigvuldigen met het aantal stuks (Q). 

  • Je vaste kosten staan vast... en tel je op bij je variabele deel

  • (Noteer!) De formule is dus TK (totale kosten) = i x Q + vaste kosten

Slide 16 - Slide

Winst berekenen
  • Je kan de winst berekenen door je totale kosten van je omzet af te halen

  • Omzet (TO) - kosten (TK) = winst

  • (noteer!)       Winst = TO - TK

Slide 17 - Slide

Voorbeeld: Hoe bereken 
je de winst?  (1)
De volgende gegeven zijn bekend (noteer!):

  • p is € 2,50
  • i is € 0,50
  • De vaste kosten € 200,-
  • Je verkoopt 200 stuks

Slide 18 - Slide

Voorbeeld: Hoe bereken 
je de winst? (2)
(Schrijf mee met het voorbeeld)

  • TO = 2,50 x 200 = € 500,-

  • TK = 0,50 x 200 + 200 = € 300,-

  • Winst € 500 - € 300 = € 200,-

Slide 19 - Slide

Samen: Hoe bereken je 
de winst? 
Stap voor stap:

  • TO = verkoopprijs x stuks
  • TO = € 250 x 3.000 = € 750.000,-
  • TK = inkoopprijs x stuks + vaste kosten
  • TK = € 175 x 3.000 + € 60.000 = € 585.000,-
  • De winst is TO - TK 
  • De winst is € 750.000 - € 585.000 = € 165.000,-


Slide 20 - Slide

verkoopprijs €120,-
variabele kosten per product €100,-
vaste kosten €50.000
Je verkoopt 5000 stuks. Wat is je winst?
timer
2:00

Slide 21 - Open question

verkoopprijs €120,-
variabele kosten per product €100,-
vaste kosten €50.000
Je verkoopt 5000 stuks. Wat is je winst?
Stap voor stap:

  • TO = € 120 x 5.000 = € 600.000,-

  • TK = € 100 x 5.000 + € 50.000 = € 550.000,-

  • De winst is € 600.000 - € 550.000 = € 50.000,-


Slide 22 - Slide

Hoe heb je de les
begrepen?
A
Goed
B
Neutraal
C
Niet goed

Slide 23 - Quiz

De volgende keer wil ik...
A
...nog een keer uitleg
B
...meer oefenen
C
...doorgaan met nieuwe leerstof

Slide 24 - Quiz

Benoem minimaal 2 dingen
wat je geleerd hebt vandaag

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Een bakker verkoopt 100 broden
voor € 1,50 per stuk. Zijn omzet =
A
€ 1,50
B
€ 50,-
C
€ 150,-
D
€ 300,-

Slide 28 - Quiz

Een bakker verkoopt 150 broden. Zijn inkoopprijs
was € 0,50 per stuk. En zijn vaste kosten
waren €200,-. Wat zijn de totale kosten?
A
€ 200,-
B
€ 225,-
C
€ 250,-
D
€ 275,-

Slide 29 - Quiz

Break-even
  • Het break-even punt is het moment dat je:
  • géén winst & géén verlies maakt

  • Je omzet is even veel als je kosten

  • (noteer!)       TO = TK

Slide 30 - Slide

Voorbeeld: Hoe bereken 
je de break-even afzet?  (1)
  • Je stelt de twee formules aan elkaar gelijk
  •                                TO = TK
  • Je verkoop prijs (p) is        € 2,50
  • Je inkoopprijs (i) is             € 0,50
  • Je vaste kosten zijn           € 200,-
  • (Noteer!)             2,50 x Q = 0,50 x Q + 200
  • Bij hoeveel Q is je TO gelijk aan je TK?

Slide 31 - Slide

Voorbeeld: Hoe bereken 
je de break-even afzet? (2)
  • Je gaat ze oplossen met de balansmethode (Schrijf mee met het voorbeeld)
  •                            2,50 x Q   =   0,50 x Q + 200
  •                             0,50 x Q          -0,50 x Q
  •                                   2 x Q   =  200
  •                                        :2           :2
  •                                           Q  =   100
  • Bij een afzet van 100 stuks zijn:
  • Je omzet TO = 2,50 x 100 = €250,-
  • Je kosten TK = 0,50 x 100 + 200 = €250,-
  • Dus 100 stuks is je break-even afzet!

Slide 32 - Slide

Samen: Hoe bereken je 
de break-even afzet? 
  •                            250 x Q   =   175 x Q + 60.000
  •                            -175 x Q          -175 x Q
  •                                   75 x Q   =  60.000
  •                                       :75           :75
  •                                           Q  =   800
  • Bij een afzet van 800 stuks zijn:
  • Je omzet TO = 250 x 800 = € 200.000,-
  • Je kosten TK = 175 x 800 + 60.000 = € 200.000,-
  • Dus 800 stuks is je break-even afzet!

Slide 33 - Slide

verkoopprijs €120,-
variabele kosten per product €100,-
vaste kosten €50.000
Bereken de break-even afzet
timer
2:00

Slide 34 - Open question