Je kunt het verschil tussen validiteit en betrouwbaarheid uitleggen.
Je begrijpt het verschil tussen experimenteel en beschrijvend onderzoek.
Je kunt resultaten van een onderzoek verwerken in een juiste type diagram.
Je kunt aan het de hand van een voorbeeld uitleggen wat het placebo-effect is.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
3.4 Resultaten en conclusie
LEERDOELEN:
Je kunt het verschil tussen validiteit en betrouwbaarheid uitleggen.
Je begrijpt het verschil tussen experimenteel en beschrijvend onderzoek.
Je kunt resultaten van een onderzoek verwerken in een juiste type diagram.
Je kunt aan het de hand van een voorbeeld uitleggen wat het placebo-effect is.
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
OEFENVRAGEN
1. Peter onderzoekt en benoemt alle waterdiertjes in de vijver om hier vervolgens een voedselweb van te maken.
Is dit onderzoek experimenteel of beschrijvend?
2. Ook onderzoekt Peter het effect van de temperatuur op de biodiversiteit van de vijver. Wat is hier de afhankelijke en de onafhankelijke variabele?
3. Een wetenschapper wil de invloed van aspirine op de bloeddruk bepalen. Zij beschikt over twee gelijke groepen proefpersonen. De proefpersonen van de ene groep krijgen een aspirinetabletje opgelost in een glas water, waarna ze de oplossing moeten opdrinken.
Wat moet de controlegroep toegediend krijgen?
Slide 9 - Slide
OEFENVRAGEN
1. Peter onderzoekt en benoemt alle waterdiertjes in de vijver om hier vervolgens een voedselweb van te maken.
Is dit onderzoek experimenteel of beschrijvend?
2. Ook onderzoekt Peter het effect van de temperatuur op de biodiversiteit van de vijver. Wat is hier de afhankelijke en de onafhankelijke variabele?
afhankelijk = biodiversiteit
onafhankelijk = temperatuur
3. Een wetenschapper wil de invloed van aspirine op de bloeddruk bepalen. Zij beschikt over twee gelijke groepen proefpersonen. De proefpersonen van de ene groep krijgen een aspirinetabletje opgelost in een glas water, waarna ze de oplossing moeten opdrinken.
Wat moet de controlegroep toegediend krijgen?
Glas water met daarin opgeloste stoffen die in de tablet zitten, maar NIET de werkzame stof aspirine.