Vraagzinnen klas 2

Vraagzinnen



1 / 13
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vraagzinnen



Slide 1 - Slide

Zinnen vragend maken
We hebben twee soorten vraagzinnen:
  • Vraagzinnen  zonder vraagwoord
        Heb jij een hond ???
  • Vraagzinnen met vraagwoord                                                             Waarom heb jij een hond ?

Slide 2 - Slide

Vraagzinnen... hoe dan?
* Er zijn 3 manieren in het Frans:

- intonatie:            Tu as un chien ?
- inversie:               As-tu un chien ?
- est-ce que:        Est-ce que tu as un chien ?

Slide 3 - Slide

3 manieren om een zin vragend te maken

zonder vraagwoord


 

  • 1 . Vraagteken achter de normale zin (vragend uitspreken :
           stem omhoog)
  • 2.  Omkering van onderwerp en persoonsvorm, dit kan alleen als het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord (je, tu, il, enz is)
  • 3.   Est-ce que + gewone zin





Slide 4 - Slide

Een vragende zin met vraagwoord

 Vraagwoord + est-ce que + onderwerp + persoonsvorm?

VOORBEELDEN:

  • Quand est-ce que tu arrives?
  • Pourquoi est-ce que tu viens?
  • Comment est-ce qu'elle s'appelle?
  • Qu'est-ce que  tu vois?

== Deze manier kan altijd! ==

Slide 5 - Slide

Welke vraagwoorden kennen we??
Où = Waar
Quand = Wanneer
Comment = Hoe
Combien = Hoeveel
Pourquoi = Waarom
Qui = Wie
Qu'est-ce que = Wat

Slide 6 - Slide

Andere manieren:



Onderwerp + Persoons Vorm  +  vraagwoord

  • vb. Tu arrives quand?

Vraagwoord + Onderwerp + Persoons Vorm

  • vb. Pourquoi tu es en retard?

Vraagwoord + Persoons Vorm + Onderwerp

  • vb. Où est-il?


Slide 7 - Slide

Welke vraag is niet goed?
A
Ton frère est souvent malade?
B
Est-ton frère souvent malade?
C
Est-ce que ton frère est souvent malade?

Slide 8 - Quiz

Welke vraag is niet goed?
A
Comment tu t'appelles?
B
Comment est-ce que tu t'appelles?
C
Comment t'appelles-tu?
D
Comment tu appelles?

Slide 9 - Quiz

welke vraag is niet goed?
A
la boulangerie est où?
B
Est la boulangerie où?
C
Où est la boulangerie?

Slide 10 - Quiz

Wat betekent Qui ???
A
Wie
B
Waar
C
Wat
D
Hoe

Slide 11 - Quiz

Wat betekent Qu'est-ce que ?
A
Hoe
B
Waar
C
Wat
D
Waarom

Slide 12 - Quiz

Wat betekent Combien ?
A
Wie
B
Waar
C
Wat
D
Hoeveel

Slide 13 - Quiz