Vanalles handig

La habitación de Marta
Schrijf op (in het Spaans) wat er allemaal is. 
Je hebt het zo nodig!
1 / 42
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare school

This lesson contains 42 slides, with text slides.

Items in this lesson

La habitación de Marta
Schrijf op (in het Spaans) wat er allemaal is. 
Je hebt het zo nodig!

Slide 1 - Slide

Wat heb je nodig om deze LessonUp af te ronden en de leerdoelen van "casa/habitación" te behalen?

1: VOCA: de woordjes van Casa/Habitación (blz 4-5)
2: GRM: werkwoorden "ser/estar/hay" en het bijvoeglijk naamwoord (om te beschrijven)
3: Zinnen om jouw huis/kamer te beschrijven

Slide 2 - Slide


2: Pasatiempos

Slide 3 - Slide

Wat heb je nodig om deze LessonUp af te ronden en de leerdoelen van "pasatiempos" te behalen?

1: VOCA: de woordjes van Pasatiempos (blz 2)
2: GRM: werkwoord "gustar" en de regelmatige ww (-ar,-er,-ir)
3: Zinnen om jouw activiteiten en hobby's te beschrijven

Slide 4 - Slide

Partes en el colegio. ¿Qué hay en tu colegio? 

Slide 5 - Slide



1: Colegio

Slide 6 - Slide

Wat heb je nodig om deze LessonUp af te ronden en de leerdoelen van "colegio" te behalen?

1: VOCA: de woordjes van Colegio  (blz 1)
2: De werkwoorden: ser-estar-hay (plek beschrijven) + het bijvoeglijk naamwoord (dingen beschrijven)
3: Zinnen om jouw/een school te beschrijven

Slide 7 - Slide


3: Familia

Slide 8 - Slide

Wat heb je nodig om deze LessonUp af te ronden en de leerdoelen van "familia" te behalen?

1: VOCA: de woordjes van Familia (blz 3)
2: GRM: het bijvoeglijk naamwoord
3: Zinnen om jouw/een familie te beschrijven.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide



4. Casa /Habitación

Slide 11 - Slide

Audio
Luister de audio en noteer de antwoorden op een blaadje (straks nodig):
De rode letters = de namen die in haar stamboom (plaatje) missen.
De groene letters = de relatie tot haar (wat is het van haar?) 

Slide 12 - Slide

Inhoud Capítulo 4: De aventura en Perú
Vocabulario (quizlet): dieren, toerisme, vraagwoorden, vrije tijd, enz. 
Fuente D: Vraagwoorden in combinatie met SER en ESTAR
(Fuente E: Frases clave: vragen en vertellen over uitgaan en verkering)
Fuente G: Werkwoorden met klinkerwijziging van e → i 
Fuente I: ‘Estar + Gerundio’ = wat je aan het doen bent
(Fuente J: Frases clave: vragen en zeggen wat je aan het doen bent)

Slide 13 - Slide

Presente
Tegenwoordige tijd

Hoe maak je de presente?
1. Stam (- ar, er of ir)
2. In welke persoon moet ik vervoegen?
3. De juiste uitgang erachter plakken

Slide 14 - Slide

Ser y estar
Ser = zijn                                                              Estar = zijn/zich bevinden
- Eigenschappen (permanent)
- Beroep
- Afkomst




Slide 15 - Slide

Ser y estar
Ser = zijn                                                              Estar = zijn/zich bevinden
- Eigenschappen (permanent)                  - Plekken
- Beroep                                                               - Gevoel
- Afkomst                                                             - Tijdelijke staat




Slide 16 - Slide

Ser y estar
Ser = zijn                                                              Estar = zijn/zich bevinden
- Eigenschappen (permanent)                  - Plekken
- Beroep                                                               - Gevoel
- Afkomst                                                             - Tijdelijke staat

Voorbeeld: la camiseta es blanca of  la camiseta está sucia.


Slide 17 - Slide

Ser y estar
Ser =                                                                       Estar = 



Slide 18 - Slide

Ser y estar
Ser = zijn                                                              Estar = zijn/zich bevinden



Slide 19 - Slide

De vergrotende trap
Met een werkwoord                                                          más                                         
                                                   Julia estudia                      menos                          que                           Pablo
                                                                                                    tanto                             como
" Mi hermano habla más  que mi padre."
" Juan estudia menos que María".
" María lee tanto como Susana."

Slide 20 - Slide

De vergrotende trap
Met een bijvoeglijk naamwoord                      más                                         
                                                                     Julia es   menos       alta                que                           Pablo
                                                                                        tan                                      como
"Mi hermano es más alto que mi padre."
"La chaqueta es menos cara que el pantalón".
"María es tan alta como Susana."

Slide 21 - Slide

De vergrotende trap
Mayor y menor gebruik je in het bizonder voor leeftijd en voor hoeveelheden.
Als je het over afmetingen hebt, gebruik je más grande en más pequeña
"Julia es mayor que David." (leeftijd)
"Mi habitación es más grande que la tuya". (Afmeting)

Slide 22 - Slide

Hola chicos y chicas
¿Qué vamos a hacer hoy? 

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

¡¡Me gusta bailar!!

Slide 25 - Slide



Maak je nog veel fouten of begrijp je het nog niet helemaal, bekijk dan dit het volgende filmpje thuis

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Einde

- Je hebt de uitleg gekeken van het ww GUSTAR (filmpje in classroom)


- Je hebt online opdrachten gemaakt van de getallen en SCREENSHOTS gemaakt.


- Je hebt de classroom opdracht gemaakt en ingeleverd.

Slide 28 - Slide

Introducción

LEERDOEL: In deze les ga je leren over het werkwoord GUSTAR.


Je maakt hierbij een aantal online opdrachten via links in deze lessonup.

HIER MAAK JE SCREENSHOTS VAN EN DIE PLAK JE ONDERAAN JE DOCUMENT MET OPDRACHTEN IN CLASSROOM!


Ook maak je een opdracht die je via de google classroom inlevert.

Slide 29 - Slide

Stap 1
Het meewerkend voorwerp bepaalt de persoon. Zie het blauwe rijtje in de afbeelding. Hoe weet je welke persoon je moet gebruiken?

Dit kun je zien aan de namen in de zin of de persoonsvorm (zie het  zwarte kolommetje).

vb. IK hou van pizza.

Het gaat om persoon ik, dan gaan we het meewerkendvoorwerp ME gebruiken. 

Slide 30 - Slide

Stap 2
Kijk naar het woord wat achter 'gustar' staat.

  1. Is het een zelfstandig nw enkelvoud of een werkwoord, dan gebruik je GUSTA.   vb: me gusta el libro. of Te gusta comer pizza.
  2. Is het een zelfstandig nw. wat achter 'gustar' staat in meervoud of staan er 2 zelfstandige nw in enkelvoud, dan gebruik je GUSTAN. bijv: Me gustan los libros, of Me gustan el libro y la pizza.

Slide 31 - Slide

Voorbeelden
Wij houden van de pizza (la pizza)

het gaat om de 'wij' persoon. 
Dus: NOS .....la pizza

Nu nog gustar: pizza = zelfstand nw ENKelvoud--> dus GUSTA
nos GUSTA la pizza


Slide 32 - Slide

Eens of oneens?
A mí me gustan las naranjas. ¿Y a ti?    (Ik hou van sinassapels. En jij?
A mí también. (ik ook)
A mí no. (ik niet)

A mi padre NO le gusta la música clásica? ¿Y a tu padre?
(Mijn vader houdt NIET van klassieke muziek, en jou vader?)
A mi padre sí (mijn vader wel)
A mi padre tampoco. (mijn vader ook niet)

Slide 33 - Slide

Voorbeelden
Ik hou van voetballen (jugar al fútbol)

het gaat om de 'ik' persoon. 
Dus: ME ....jugar al fútbol

Nu nog gustar: Voetballen = ww --> dus GUSTA
me GUSTA jugar al fútbol


Slide 34 - Slide

Werkwoord en voca oefenen
  1. Ga naar DEZE link (verbuga)
  2. Accepteer de cookies
  3. Onder het kopje 'werkwoorden' selecteer: allemaal
  4. Onder het kopje 'werkwoorden' vink uit: onregelmatig
  5. Onder het kopje 'tijden' selecteer: presente

Oefen met regelmatige ww en wederkerende ww vervoegen


6. Oefenen met het vocabulaire - zie classroom QUIZLET UNIDAD 3

Slide 35 - Slide

Gustar
Gustar = houden van/ leuk vinden/ lekker vinden

Er zijn maar 2 vervoegingen: GUSTA & GUSTAN

Ook staat er altijd een meewerkend voorwerp  voor het werkwoord. dit is anders dan bij een wederkerend voorwerp, lees goed de uitleg)

Zie de volgende slides voor het stappenplan voor het vervoegen van dit werkwoord!

Slide 36 - Slide

Enlaces /links uitleg
La hora
https://youtu.be/aGsURb9GiCM
https://youtu.be/-PMGaEJ24pA
http://www.ver-taal.com/ej_hora1.htm
Bezittelijke voornaamwoorden
https://youtu.be/9wYYP-QW_D0
Gustar
https://youtu.be/hN4mtFdPhjQ

Slide 37 - Slide

¿Qué has aprendido hoy?
¿Hay preguntas? (zijn er vragen?)

Slide 38 - Slide

Enlaces/ links para practicar
Verbo Gustar
https://wordwall.net/es/resource/8494776
vocabulario comidas
https://wordwall.net/es/resource/8498232
Unir ik-yo/ jij-tú, etc. 
https://wordwall.net/play/7361/607/195
la familia
https://wordwall.net/play/6824/102/480



Slide 39 - Slide

español
Los verbos regulares

Slide 40 - Slide

Enkelvoud
Meervoud
me
te
le
nos
os
les
gusta
me
te
le
nos
os
les
gustan
gusta: + zn enkelvoud ÓF een heel ww
gustan: + zn meervoud ÓF meerdere zn ev

Slide 41 - Slide

Gustar = leuk/lekker vinden, houden van
  + gusta ÓF gustan

me
te
le
nos
os
les

Slide 42 - Slide