This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
perfectum en imperfectum
de regels
hebben of zijn?
Slide 1 - Slide
Pak je leesboek
(Zet de timer aan en ga 12 minuten stil lezen)
timer
12:00
Slide 2 - Slide
DOEL VAN DE LES
Je leert de regels van het imperfectum en het perfectum.
Je leert wanneer je hebben of zijn moet gebruiken.
Slide 3 - Slide
Wat weet je nog?
Slide 4 - Slide
Wat gaan we doen?
de regels van het perfectum en het imperfectum
hebben of zijn?
zelf oefenen
Slide 5 - Slide
uitleg
Imperfectum en Perfectum - de regels
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Goed nieuws!
Er zijn verschillen tussen de perfectum en de imperfectum, maar in de praktijk kun je vaak beiden gebruiken.
Nederlands is erg flexibel hierin, veel flexibeler dan veel andere talen.
Slide 11 - Slide
Uitzondering
Alle onregelmatige werkwoorden.
Slide 12 - Slide
Nu jullie..
Slide 13 - Slide
Katinka heeft de boodschappen naar oma .....................
A
gebrengt
B
gebracht
C
brengde
D
brachtte
Slide 14 - Quiz
We hebben een uur naar de telefoon ......................
A
gezoekte
B
zoekten
C
zochten
D
gezocht
Slide 15 - Quiz
De man ....................... heel snel.
A
praatte
B
gepraatte
C
prachte
D
geprachte
Slide 16 - Quiz
De paarden ..................... netjes in de rij.
A
loopten
B
liepten
C
gelopen
D
liepen
Slide 17 - Quiz
Perfectum met hebben of zijn
Het perfectum maak je met hebben of zijn.
Ik heb gekookt.
Jij hebt gekookt.
Hij heeft gekookt.
Wij hebben gekookt.
Ik ben naar huis gefietst.
Jij bent naar huis gefietst.
Zij is naar huis gefietst.
jullie zijn naar huis gefietst.
Slide 18 - Slide
hebben of zijn?
hebben
beweging, niet van A naar B
Ze heeft in het
park gelopen.
Hij heeft de
hele dag geskied.
zijn
beweging van A naar B
Ze is naar huis gelopen.
Hij is van de
trap gevallen.
Slide 19 - Slide
hebben of zijn?
hebben
Actief
Zij heeft getekend.
wij hebben gekookt.
zijn
Passief
Hij is getekend.
De rijst is gekookt.
Slide 20 - Slide
hebben of zijn?
zijn
Verandering
Mijn hond is gegroeid.
Ik ben opgestaan.
De dag is begonnen.
Slide 21 - Slide
hebben of zijn?
hebben
Hij heeft zich geschoren.
Je hebt je vergist.
Slide 22 - Slide
Schrijf nu een verhaal, let hierbij op ''perfectum en inperfectum''. Gebruik dit op de juiste manier. Lever je verhaal hier en via Magister in. Ik wil minimaal 12 zinnen.