Herhaling lesstof B2

Grammatica allerlei
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica allerlei

Slide 1 - Slide

Ik heb Peter niet gezien op het feest. Ik vraag me af .....
A
waarom hij niet bij was.
B
waarom hij er niet bij was..
C
waarom hij niet erbij was.
D
waarom hij bij niet was.

Slide 2 - Quiz

Hij was nog nooit verliefd geweest, ........... hij Anna ontmoette.
A
zodat
B
opdat
C
totdat
D
nadat

Slide 3 - Quiz

Ik heb heel erg spijt ........... mijn beslissing
A
voor
B
over
C
van
D
met

Slide 4 - Quiz

Ik heb je alles verteld ......
A
dat ik weet
B
die ik weet
C
wie ik weet
D
wat ik weet

Slide 5 - Quiz


A
De zon ondergaat om half 10.
B
De zon gaat onder om half 10.
C
Hij ondergaat morgen een operatie.
D
Hij gaat morgen een operatie onder.

Slide 6 - Quiz

Met of zonder 'een'?

Slide 7 - Slide


Wil je .......... in de koffie?
A
een suiker
B
suiker

Slide 8 - Quiz


Stef woont in Nederland, maar ....
A
hij is Belg
B
hij is een Belg

Slide 9 - Quiz


Halima ging naar school ....
A
zonder een pen en een papier
B
zonder pen en papier

Slide 10 - Quiz


De gymzaal is .....
A
in school.
B
in de school.

Slide 11 - Quiz


Zij werkt in het MBO .......
A
als docent.
B
als een docent.

Slide 12 - Quiz

Hoeveel komma's of hoofdletters?

Slide 13 - Slide

Mijn oudste broer die in Engeland woont heeft een leuke lieve vrouw.
A
1 komma
B
2 komma's
C
3 komma's
D
4 komma's

Slide 14 - Quiz

Toen ik buikgriep had nam ik alleen slappe thee beschuit en soep omdat ik zo misselijk was.
A
1 komma
B
2 komma's
C
3 komma's
D
4 komma's

Slide 15 - Quiz

joe biden, de president van de verenigde staten was in juni op vakantie in zuid-frankrijk.
A
5 hoofdletters
B
6 hoofdletters
C
7 hoofdletters
D
8 hoofdletters

Slide 16 - Quiz

de friezen zijn trots op friesland, ze spreken fries, ze eten fries suikerbrood en ze hebben de elfstedentocht.
A
3 hoofdletters
B
4 hoofdletters
C
5 hoofdletters
D
6 hoofdletters

Slide 17 - Quiz

tijdens het islamitische offerfeest slachten moslims een schaap.
A
1 hoofdletter
B
2 hoofdletters
C
3 hoofdletters
D
4 hoofdletters

Slide 18 - Quiz

Spelling

Slide 19 - Slide

Als je van rechts komt, heb je ....
A
voorang
B
voorrang
C
vorang
D
vorrang

Slide 20 - Quiz

Sinds de 19e eeuw zijn vrouwen steeds meer ....
A
ge-emancipeerd
B
geemancipeerd
C
ge'emancipeerd
D
geëmancipeerd

Slide 21 - Quiz

De politie heeft 12 demonstranten .....
A
gearesteerd
B
gearresteerd
C
geärresteerd
D
gearesteert

Slide 22 - Quiz

Deze taart is echt .....
A
verukkelijk
B
verrukelijk
C
verrukkelijk
D
verukkellijk

Slide 23 - Quiz

We gaan het feest ...... organiseren
A
gezamenlijk
B
gesamenlijk
C
gezamelijk
D
gesamelijk

Slide 24 - Quiz

Wat betekent ......?

Slide 25 - Slide

Wat betekent 'vernielen'?
A
opnieuw doen
B
troosten
C
kapot maken
D
beter maken

Slide 26 - Quiz

Wat betekent 'omstreeks'?
A
in de buurt
B
ergens anders
C
krom
D
ongeveer

Slide 27 - Quiz

Wat betekent 'iemand prijzen'?
A
iemand een compliment geven
B
iemand een prijs geven
C
iemand een diploma geven
D
iemand een cadeau geven

Slide 28 - Quiz

Wat betekent 'verzuimen'?
A
iets niet doen
B
minder geld uitgeven
C
je minder haasten
D
niet op je werk komen

Slide 29 - Quiz

Welke zinnen kun je maken met het woord 'inslaan'?
A
Ik ga morgen veel boodschappen inslaan.
B
Je moet de woorden van deze tekst inslaan.
C
Ik wil een andere weg inslaan.
D
Dat nieuws zal zeker inslaan als een bom.

Slide 30 - Quiz

Werkwoorden

Slide 31 - Slide

Het vliegtuig is om 14:42 uur .......

A
opgestegen
B
opgestijgd
C
opgestogen
D
opgesteegd

Slide 32 - Quiz

Toen ik hem aan wilde kijken, ........ hij mijn blik.
A
vermijde
B
vermijdde
C
vermeet
D
vermeed

Slide 33 - Quiz

Het heeft vannacht 10 graden .......
A
gevrozen
B
gevroren
C
gevriesd
D
gevroord

Slide 34 - Quiz

Zij ......... haar sollicitatie per post.
A
verzende
B
verzendde
C
verzondde
D
verzond

Slide 35 - Quiz

Tijdens het sollicitatiegesprek heeft ze wel 5 keer haar neus .......
A
gesnuit
B
gesnuiten
C
gesnot
D
gesnoten

Slide 36 - Quiz