1TH U4/U5 bijvoeglijk naamwoord (herhaling+uitleg)




jeudi le 29 février

1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson




jeudi le 29 février

Slide 1 - Slide

le programme:
- le mot du jour                       >>>
- herhaling: apprendre 5
- oefenen
- werken aan: taak 5.5 (online)

C'est une vieille tour.

Slide 2 - Slide

Lesdoelen:




  • Ik kan uitleggen wat een bijvoeglijk naamwoord is
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord in het Frans gebruiken

Slide 3 - Slide

Kun je uitleggen wat een bijvoeglijk naamwoord is (in het Nederlands)?
JA
SOORT VAN
NEE

Slide 4 - Poll

Het bijvoeglijk naamwoord
J’habite dans un grand appartement. = Ik woon in een groot appartement.
J’adore les petits chats. = Ik ben dol op kleine katjes.
Marie est une fille française. = Marie is een Frans meisje.
J'ai un jean noir. = Ik heb een zwarte spijkerbroek. 

De dikgedrukte woorden in bovenstaande zinnen zijn bijvoeglijke naamwoorden.
Ze zeggen iets over een zelfstandig naamwoord of een persoon.

Slide 5 - Slide

  • swfes
La fille est petite.
Le garçon est petit.
Les filles sont petites.
Wat betekent het woord petit?
Wat valt je op aan dit woordje in het Frans?

Slide 6 - Slide

l'adjectif 
In het Frans past het bijvoeglijk naamwoord zich aan het woord waar het bij hoort:


De mannelijke enkelvoudsvorm is de standaard vorm. Maar deze verandert vaak:

Een bijvoeglijk naamw dat hoort bij een vrouwelijk woord in het enkelvoud krijgt een  '-e'.
Een bijvoeglijk naamwoord dat hoort bij een mannelijk woord in het meervoud krijgt een '-s'.
Een bijvoeglijk naamwoord dat hoort bij een woord in het meervoud , krijgt '-es'.

Slide 7 - Slide

l'adjectif
    In een schema:


zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
mannelijk enkelvoud
standaardvorm
mannelijk meervoud
+ s
vrouwelijk enkelvoud
+ e
vrouwelijk meervoud
+ es

Slide 8 - Slide

l'adjectif
Let op:


Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of een persoon hoort, krijgt een 'e'.

Eindigt het bijvoeglijk naamwoord al op een 'e', dan komt er niet een extra 'e':

un jeune garçon

une jeune fille

Slide 9 - Slide

l'adjectif
Let op:


Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een mannelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of personen hoort, krijgt een 's'.

Eindigt het bijvoeglijk naamwoord al op een 's' en ook als het bijvoeglijk naamwoord op een 'x' eindigt, dan komt er niet een extra 's':

le gros chat                                                                               le vieux homme
les gros chats                                                                          les vieux hommes

Slide 10 - Slide

l'adjectif

Uitzonderingen:

De volgende bijvoeglijk naamwoorden zijn onregelmatig, ze houden zich niet aan de regel:

m. ev.
m. mv.
vr. ev.
vr. mv.
mooi
beau
beaux
belle
belles
oud
vieux
vieux
vieille
vieilles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles

Slide 11 - Slide

l'adjectif
Let op:


Een bijvoeglijk naamwoord dat bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het meervoud of een persoon hoort, krijgt een 'e'.

Eindigt het bijvoeglijk naamwoord al op een 'e', dan komt er niet een extra 'e':

un jeune garçon

une jeune fille

Slide 12 - Slide

Nous avons une ... voiture.
A
grand
B
grande
C
grands
D
grandes

Slide 13 - Quiz

Lise et Anna sont deux ... filles.
A
joli
B
jolie
C
jolis
D
jolies

Slide 14 - Quiz

Marc et Luc sont des garçons ... .
A
français
B
française
C
françaiss
D
françaises

Slide 15 - Quiz

Wat je verder nog moet weten:
de volgorde van de woorden in de zin is
anders dan in het Nederlands!

Slide 16 - Slide

La bonne baguette.
La baguette française.

Slide 17 - Slide

volgorde:
Bijvoeglijk naamwoorden 
zet je vaak ACHTER het zelfstandig naamwoord.
 - zoals kleuren en nationaliteiten -

behalve:
joli - grand - petit - bon - beau - nouveau - vieux
> die komen VOOR het zelfstandig naamwoord


Slide 18 - Slide

de zwarte snor
A
la noire moustache
B
la moustache noire

Slide 19 - Quiz

de leuke jongen
A
le joli garçon
B
le garçon joli

Slide 20 - Quiz

Tom porte un                                blouson.
Elle a une jupe                                            . 
Il a des baskets                                           .
J'habite dans une                              ville.
Je porte mes                               bottines.
Paul porte son pull                                    .
rouge
petite
noir
nouveau
jolies
bleues

Slide 21 - Drag question

Il y a des questions?

Slide 22 - Open question