Kunstbeschouwing

Kunstbeschouwing
met de vijf stadia van Parsons (1987)
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with text slides.

Items in this lesson

Kunstbeschouwing
met de vijf stadia van Parsons (1987)

Slide 1 - Slide

Kunstbeschouwing
met de vijf stadia van Parsons (1987)
Fase 1. Associatie

Gevoel dat het werk bij je oproept. 

- persoonlijk, voor iedereen anders
- niet noodzakelijk of het werk figuratief is of abstract (dus of het te herkennen is)
- dit werk vind ik mooi omdat het gevoel positief is, of dit werk vind ik lelijk omdat het
  gevoel negatief is, of...
- gebruikte kleuren kunnen hier bijv. een rol in spelen

Slide 2 - Slide

Kunstbeschouwing
met de vijf stadia van Parsons (1987)
Fase 2. Mimetisch

Voorstelling beschrijven.

- Wat is er uitgebeeld? Wat zie ik?
- Lijkt dit echt/realistisch (figuratief), of is het abstract?
  Mimesis = nabootsing van de werkelijkheid 

Slide 3 - Slide

Kunstbeschouwing
met de vijf stadia van Parsons (1987)
Fase 3. Expressie

Bewustwording dat het beeld drager is van gedachten/gevoelens van de kunstenaar. 

- Wat wil de kunstenaar met dit werk zeggen? Waarom is het werk gemaakt?
- Wat betekent hetgeen ik zie?

Slide 4 - Slide

Kunstbeschouwing
met de vijf stadia van Parsons (1987)
Fase 4. Formeel

Vormgeving beschrijven. Hoe het werk gemaakt is en waarop gelet is, heeft invloed op hoe jij het beeld ziet. Beeldaspecten zijn hierbij belangrijk:
kleur/licht-schaduw/ruimtewerking/compositie/vorm/lijn-textuur-factuur).


- Welke materialen en technieken zijn er gebruikt? Dus: hoe en waarvan is het
   werk gemaakt?
- Hoe is er gebruik gemaakt van beeldaspecten? Bijv. het werk heeft veel
   kleurcontrasten en dieptewerking?

Slide 5 - Slide

Kunstbeschouwing
met de vijf stadia van Parsons (1987)
Fase 5. Interpretatie
Je kan als kijker een mening vormen over het werk en het werk plaatsen in een context (plaats/tijd). Alle fases komen in deze fase terug en beïnvloeden jouw mening over het werk.

- Waar en wanneer is het werk gemaakt? (historische en geografische gegevens,
   het werk in de cultuurhistorische context plaatsen) 
- Wat vind ik ervan?

Slide 6 - Slide

Beeldaspecten (bij fase 4)
kleur
- primaire, secundaire, tertiaire kleuren
- verzadigde kleuren, onverzadigde kleuen
- complementair contrast, warm-koud contrast, licht-donker 
  contrast

Slide 7 - Slide

Beeldaspecten (bij fase 4)
 licht
- lichtbron
- lichtkleur
- lichtrichting
- strijklicht
- silhouet
- eigenschaduw/slagschaduw
- clair obscur 
- glimlicht

Slide 8 - Slide

Beeldaspecten (bij fase 4)
ruimte
- atmosferisch perspectief
- lijnpersectief
- coulissewerking 
- groot-klein, overlapping, afsnijding, schaduw (plasticiteit)
- standpunt (laag, hoog, ooghoogte)
- kader 

Slide 9 - Slide

Beeldaspecten (bij fase 4)
compositie
- aandachtsplek
- kijkrichting
- compositievorm: symmetrische compositie, diagonale compositie, centrale
  compositie, driehoek compositie, horizontale compositie, overall compositie 

Slide 10 - Slide

Beeldaspecten (bij fase 4)
lijn
- omtrekslijn/contour
- recht, gebogen, gebroken, gegolfd, doorgetrokken, 
   onderbroken, dun, dik 

Slide 11 - Slide

Beeldaspecten (bij fase 4)
vorm
- figuratief, abstract, non-figuratief 
- tweedimensionaal, driedimensionaal
- geometrisch, organisch
- open, gesloten
- vorm, restvorm

Slide 12 - Slide

Beeldaspecten (bij fase 4)
* textuur
- het oppervlak ziet er: fijn, grof, korrelig, harig, stekelig, 
   bobbelig etc. uit
- stofuitdrukking: nabootsing van de textuur met een ander materiaal 


* factuur 
- sporen van gereedschap op het werk: penseelstreek (grof/fijn/welke richting)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Even oefenen...
- De Sterrennacht, Vincent van Gogh, 1889

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide