This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Prefixes & Suffixes!
For today:
E Grammar
Slide 1 - Slide
Today
- Instruction - Work in silence - Discuss answers with classmate (+ ask teacher)
Lesson goal: you can use prefixes and suffixes in a sentence
Slide 2 - Slide
Hoe zeg je dat iets kleurrijk is? Hint: colour...
Slide 3 - Open question
Hoe noem je een schilderij? Hint: paint...
Slide 4 - Open question
Hoe noem je een docent? Hint: teach...
Slide 5 - Open question
Hoe noem je iemand die kaal is? Hint: hair...
Slide 6 - Open question
Wat is het woord 'onbetrouwbaar'? Hint: ...reliable
Slide 7 - Open question
Hoe noem je 'iets opnieuw afspelen'? Hint: ...play
Slide 8 - Open question
Wat zie je gebeuren bij de woorden die je net hebt gemaakt?
Slide 9 - Mind map
Suffix
A word part added to the end of a root word.
By adding the suffix,
you make a whole new word!
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Prefixes (voorvoegsels)
Prefixes zijn letters die voor het woord komen, en daarmee de betekenis van het woord veranderen.
un = not or the opposite (niet of het tegenovergestelde), ontkenning, zelfde als in het Nederlands (on)happy -unhappy (ongelukkig) Voorbeelden: fair - unfair (oneerlijk)
Maar ook used - unused (niet gebruikt)
Slide 12 - Slide
Prefixes (voorvoegsels)
Re: Betekent opnieuw (net als Nederlands her-).
Voorbeelden:
do (doen) → redo (opnieuw doen)
build (bouwen) → rebuild (herbouwen)
Return,revisit, replay, react
Slide 13 - Slide
Write down as many words starting with the prefix 'un' or 're' as you can!
timer
1:00
Slide 14 - Open question
Suffixes (achtervoegsels)
Letters die achter het woord komen, en daarmee de betekenis van het woord veranderen.
-er = Geeft aan dat iemand iets doet of een bepaald beroep heeft of dingen vergelijken. Voorbeelden:
teach (lesgeven) → teacher (leraar)
play (spelen) → player (speler) happy - happier
Slide 15 - Slide
Suffixes (achtervoegsels)
Letters die achter het woord komen, en daarmee de betekenis van het woord veranderen
-ing= verandert het werkwoord in een actie
Bijvoorbeeld: dancing, singing, talking, painting
Slide 16 - Slide
Suffixes (achtervoegsels)
Letters die achter het woord komen, en daarmee de betekenis van het woord veranderen.
-less = without (zonder)
Voorbeelden: hairless, speechless
Slide 17 - Slide
Suffixes (achtervoegsels)
Letters die achter het woord komen, en daarmee de betekenis van het woord veranderen.
-full : iemand of iets heeft een bepaalde eigenschap
Voorbeelden: colourful, playful
Slide 18 - Slide
Suffixes (achtervoegsels)
Letters die achter het woord komen, en daarmee de betekenis van het woord veranderen.
able: iets kan gedaan worden
Voorbeelden; useable, readable
Slide 19 - Slide
Write down as many words starting with the suffixes: er, able, full, less, ing as you can!
timer
1:00
Slide 20 - Open question
Welk woord bevat een prefix?
A
study
B
cooking
C
rewash
D
senseless
Slide 21 - Quiz
Choose the correct prefix: Zip
A
Inzip
B
Unzip
Slide 22 - Quiz
Where is the right prefix used?
A
ircomfortable
B
uncomfortable
C
imconfortable
D
noncomfortable
Slide 23 - Quiz
Choose the correct prefix/suffix
respect...
A
-less
B
-ible
C
-full
D
-able
Slide 24 - Quiz
Choose the correct prefix/suffix
...honour...
A
dis-
B
un-
C
-ible
D
-able
Slide 25 - Quiz
Hoe maak je van onderstaande woord een woord met een tegenovergestelde betekenis? (schrijf het hele woord op)