Historische letterkunde klas 4

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Welke woorden komen er in je op als je denkt aan de middeleeuwen?

Slide 3 - Open question

WAAR
NIET 
WAAR
Mensen werden gemiddeld 30 jaar.
Misdadigers werden gevierendeeld.
De meeste mensen konden niet lezen.
De mensen waren altijd dronken, want ze dronken alleen bier.
Mensen gooiden hun poep op straat.

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Video

Aantekening (2)
*Er werd maar weinig op schrift gesteld, omdat (1) perkament erg duur was, (2) het schrijven duurde erg lang en (3) er konden maar weinig mensen lezen/schrijven

*De overdracht ging dus veelal van mond op mond. Daarom rijmde er ook zoveel. Dat kun je beter onthouden!

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Aantekening (4)
*Hebban olla vogala is het oudst bekende liefdesvers (ca. 1100).
*Van 800-1150 werd het Oudnederlands gesproken.
*Er werd vooral geschreven in het Latijns.
*Er werd vooral gesproken in het Nederlands 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Let op! Voor de vakantie moet ook je taak in NN online af zijn 

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Karelroman
Arthurroman

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

Karel ende Elegast
Je hoort het verhaal Karel ende Elegast.

Noteer voor jezelf:
Welke kenmerken van een Karelroman hoor/herken je?

Slide 31 - Slide

Beatrijs
Maak een groepje van 3/4 mensen.
Laat één iemand het verhaal van Beatrijs voorlezen
Bespreek vervolgens de vragen:


Bedenk 3 quizvragen bij het verhaal (1 meerkeuze, 1 waar-niet waar, 1 open vraag)


Slide 32 - Slide

Vul hier je meerkeuzevraag in (met antwoord).

Slide 33 - Open question

Vul hier je open vraag in (met antwoord).

Slide 34 - Open question

Vul hier je waar/niet waar-vraag in (met antwoord).

Slide 35 - Open question