Mavo 3 H1 en H2 Gram

Presente
Herhaling
1 / 38
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Presente
Herhaling

Slide 1 - Slide

Vervoeg de werkwoorden in Presente

1. . Yo _______________ (trabajar)en una oficina

A
trabajas
B
trabajo
C
trabajamos
D
trabajan

Slide 2 - Quiz

Vervoeg het werkwoorden in Presente:

3. El niño ______ (beber)mucha leche.

A
bebéis
B
beben
C
bebo
D
bebe

Slide 3 - Quiz



Vervoeg het werkwoorden in Presente:

6. María ______ (vivir)en el quinto piso de este edificio.



A
vivo
B
viven
C
vivimos
D
vive

Slide 4 - Quiz

Vervoeg het werkwoorden in Presente

5. ¡Ustedes _______(correr) mucho!


A
corremos
B
corren
C
corro
D
corréis

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

De voltooid tegenwoordige tijd
1.  Wat is de presente perfecto?
2. De vorm van de presente perfecto.
3. Wanneer gebruik je presente perfecto?
4. Signaalwoorden.
Presente perfecto

Slide 7 - Slide

Presente perfecto
De voltooid tegenwoordige tijd
In het nederlands:

Ik heb een mooi boek gelezen.
Ik ben bij de kapper geweest.

hulpwerkwoord + voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

De vorm van de presente perfecto
Hulpwerkwoord + voltooid deelwoord:
 


ww-ar: stam + ado
ww-er: stam + ido
ww-ir: stam + ido
haber +

Slide 9 - Slide

¿Cuándo se usa el Presente Perfecto?
Wanneer gebruik je presente perfecto?

De voltooid tegenwoordige tijd (Presente perfecto)
Om handeling of gebeurtenis aan te duiden die al plaats gevonden heeft, maar die nog relatie heeft met het heden.

Ejemplo:   Esta mañana he desayunado (Vanmorgen heb ik ontbeten)
 Voorbeeld:  Hoy he trabajado (Vandaag heb ik gewerkt)


Slide 10 - Slide

Wanneer gebruik je presente perfecto?

Slide 11 - Open question

Woorden waarmee je de Presente Perfecto
kunt herkennen
Signaalwoorden:

Ejemplo: Este año no he ido de vacaciones
Voorbeeld: Dit jaar ben ik niet op vakantie geweest.


Ejemplo: Has estado alguna vez en Amsterdam?
Voorbeeld: Ben je wel eens in Amsterdam geweest?

Slide 12 - Slide

De vorm van de Presente perfecto

Slide 13 - Slide

Hoe maak je de 'presente perfecto'?
A
een vorm van 'haber' + ww + ado/edo
B
een vorm van 'ir' + a + hele ww
C
een vorm van 'haber + stam ww + ado/ido
D
een vorm van 'tener' + a + hele ww

Slide 14 - Quiz

Kies voor de juiste vorm van de Presente perfecto

empezar (ellos, ellas,ustedes)
A
He empezado
B
Han empiezado
C
Habéis empezado
D
Han empezado

Slide 15 - Quiz

Presente perfecto:
Kies de juiste vorm van comer-yo
A
he comido
B
hemos comido
C
has comido
D
habéis comido

Slide 16 - Quiz

Presente perfecto/voltooid tegenwoordige tijd.
VIAJAR -> ELLA
A
viaja
B
ha viajado
C
viajan
D
han viajado

Slide 17 - Quiz

El presente perfecto: Estudiar (ellas)
A
Ha estudio
B
Han estudiado
C
Hemos estudiar
D
Habéis estudiado

Slide 18 - Quiz

De pretérito perfecto:
Kies de juiste vorm van beber, nosotros
A
hemos comido
B
habéis comido
C
has comido
D
han comido

Slide 19 - Quiz

¡A practicar!

Slide 20 - Slide

  1. Esta mañana (desayunar, yo) __________________ un café con tostadas. 
  2. Este año (visitar, nosotros) _______________ a nuestra familia. 
  3. Todavía no (probar, ellos) _________________ la comida del nuevo restaurante.  
  4. Hoy (pasar, él) ______________________ algo increíble.
  5. Esta noche no (poder, nosotros) _______________________ dormir nada. 
  6. Ya (comer, yo) _____________________, no tengo hambre, ¡gracias!
  7. ¿Qué vino (pedir, tú) _____________________ al camarero? ¡Yo quiero uno blanco!
  8. Hoy (pasar, él) ______________________ algo increíble.
  9. Esta noche no (poder, nosotros) _______________________ dormir nada.
  10. Esta mañana (levantarse, ellos) _____________________ muy tarde.
Gebruik Presente perfecto om de werkwoorden te vervoegen.

Slide 21 - Slide

Ser & Estar

Slide 22 - Slide

SER                                   ESTAR

Slide 23 - Slide

Ik begrijp het verschil tussen ser en estar....
A
JA
B
NEE
C
Ongeveer
D
Ik heb extra uitleg nodig

Slide 24 - Quiz

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Nationaliteit
A
ser
B
estar

Slide 25 - Quiz

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Tijdelijk toestand
A
ser
B
estar

Slide 26 - Quiz

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

De tijd/ datum
A
ser
B
estar

Slide 27 - Quiz

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Eigendom
A
ser
B
estar

Slide 28 - Quiz

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Plaatsbepaling/zich bevinden
A
ser
B
estar

Slide 29 - Quiz

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Beroep
A
ser
B
estar

Slide 30 - Quiz

Wanneer gebruk je ‘ser’ en wanneer gebruik je ‘estar’.

Uiterlijk/beschrijving
A
ser
B
estar

Slide 31 - Quiz

timer
1:00

Slide 32 - Slide

Pretérito Indefinido

Slide 33 - Slide

El pretérito indefinido
AR [hablar]
ER/IR [comer]
Yo [ik]
hablé
comí
Tú [jij]
hablaste
comiste
El/Ella [hij/zij]
habló
com
Nosotros [wij]
hablamos
comimos
Vosotros [jullie]
hablasteis
comisteis
Ellos/Ellas [ze]
hablaron
comieron

Slide 34 - Slide

El indefinido: verbos irregulares

Slide 35 - Slide

Indefinido 
(formas irregulares)
Bij de onregelmatige vormen van de indefinido is het zo dat de stam onregelmatig is. De uitgangen van alle onregelmatige vormen zijn hetzelfde (let op! Deze zijn niet hetzelfde als de regelmatige vormen)

Slide 36 - Slide

Indefinido: irregulares
Bij deze onregelmatige vormen van de indefinido is het zo dat de stam onregelmatig is. 

De uitgangen van alle onregelmatige vormen zijn hetzelfde (maar let op! deze zijn niet hetzelfde als de regelmatige uitgangen).
! dijeron
! trajeron
! hizo

Slide 37 - Slide

Sleep de zinnen naar het juiste vervoegen v/d pretérito indefinido 
comiste
nació
vivieron
comí
estudió
vivió
estudiaron
nacieron
Ayer yo...............................(comer) patatas con carne.
Julia.................................(estudiar) para el examen de física.
En 2009, Anne.........................(vivir) en Holanda.
¿Luuk ...........................(comer-tú) pizza en la cena?
Melissa y Shanne.........................(nacer) en 1995 en Francia.
Ellas..........................(estudiar) español hace 4 años.
Saraya  y Ashley........................(vivir) en París en 2002.
Tomy.........................(nacer) el 10 de noviembre de 1974.

Slide 38 - Drag question