This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Je kunt met behulp van signaalwoorden opsommingen, tegenstellingen en voorbeelden in een tekst herkennen en begrijpen.
Aan het eind van deze les ken je minimaal twee verbanden met de bijbehorende signaalwoorden.
Je kunt met behulp van signaalwoorden opsommingen, tegenstellingen en voorbeelden in een tekst herkennen en begrijpen.
Zinnen en alinea's hebben in een tekst met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen.
Er zijn veel soorten verbanden, die je uiteindelijk allemaal moet kennen en herkennen. In deze paragraaf behandelen we er drie:
Een voetbalteam bestaat uit: een keeper, verdedigers, middenvelders, aanvallers, een coach, wisselspelers en een verzorger.
Signaalwoorden zijn:
ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.
Maar ook: dubbele punt (:); liggende streepjes (-); getallen (1,2,3); dots.
Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.
Signaalwoorden zijn:
tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant...aan de andere kant.
Je kunt veel verschillende soorten sporten noemen. Denk bijvoorbeeld aan wintersport.
Signaalwoorden zijn:
bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, neem nou, onder andere.
We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.