H4 stoffen paragraaf 1 stofeigenschappen

H7 stoffen

paragraaf 1 stofeigenschappen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H7 stoffen

paragraaf 1 stofeigenschappen

Slide 1 - Slide

Waaraan zou je een stof
kunnen herkennen?
(Noem enkele stofeigenschappen)

Slide 2 - Mind map

Slide 3 - Slide

Stofeigenschappen
Stofeigenschappen zijn eigenschappen van stoffen waaraan je de stof kunt herkennen.

Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
Kleur,
Geur,
Smaak,
Dichtheid,
Oplosbaarheid,
Brandbaarheid,
Smeltpunt/kookpunt
Geleiden van elektriciteit
Buigbaar
Doorzichtig

Slide 4 - Slide

Hoe leg je volgens jou uit wat
De betekenis is van het
woord zuivere stof?

Slide 5 - Mind map

Deze stof bestaat uit 2 soorten atomen (rood en paars)

De twee atomen (rode en paarse deeltjes) vormen samen 1 molecuul

Deze stof bevat maar 1 soort moleculen (alle deeltjes die aan elkaar vast zitten zijn hetzelfde opgebouwd)

1 soort moleculen —> zuivere stof
Zuivere stof

Slide 6 - Slide

zuivere stoffen en mengsels
Een zuivere stof bestaat uit slechts 1 soort moleculen (1 soort deeltjes).  

Let op! Je moet kijken of een stof is opgebouwd uit 1 of meerdere verschillende moleculen (niet atomen) om te bepalen of een stof zuiver is of niet. Een watermolecuul (H2O) is opgebouwd uit 2x H-atomen en 1x O-atoom. Deze atomen zitten aan elkaar vast en vormen samen dus 1 deeltje/molecuul. Deeltjes die aan elkaar vast zitten worden gezien als 1 geheel (1molecuul), dus 1 deeltje. Water (H2O) is dus een zuivere stof!

Een mengsel bestaat uit 2 of meer soorten moleculen (meerdere soorten deeltjes)

Slide 7 - Slide

Deze stof bestaat uit 3 soorten atomen (rood, groen en paars)

De atomen (rode, groene en paarse deeltjes) vormen samen 2 verschillende deeltjes, dus 2 molecuulsoorten, namelijk een molecuul met 2 groene bolletjes aan elkaar vast en een molecuul met een bolletje groen, rood en paars).

Deze stof bevat 2 soorten moleculen (alle deeltjes die aan elkaar vast zitten zijn moleculen —> er zijn 2 verschillende moleculen)

Meerdere soorten moleculen —> Mengsel
Mengsel

Slide 8 - Slide

zuiver
in de natuurkunde en scheikunde wordt met zuiver iets heel anders bedoelt dan in het dagelijks leven. 

in het dagelijks leven:
in het dagelijksleven spreek je van zuiver als iets schoon is en veilig om te eten, drinken of gebruiken. (bijv. kraanwater is zuiver ofwel schoon)

bij natuurkunde en scheikunde:
bij natuurkunde en scheikunde spreek je pas van zuiver, wanneer een stof uit 1 soort moleculen bestaat! (dus niet kraanwater, want hier zitten allerlei stoffen in opgelost, bijv. calcium, fluor etc)

Slide 9 - Slide

Is lucht een zuivere stof?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Soorten mengsels

* oplossing

* suspensie

* emulsie

Slide 12 - Slide

oplossing
> een oplossing is altijd helder, d.w.z. je kunt door 
de vloeistof heen kijken en ziet geen deeltjes 
zweven/drijven of op de bodem liggen.

> een oplossing bestaat altijd uit:

* een oplosmiddel (vloeistof waar de andere stoffen in opgelost worden bijv. water)
* de opgeloste stof (vloeistof of vaste stof die je oplost in het oplosmiddel bijv. suiker)

Slide 13 - Slide

suspensie
> een suspensie is altijd troebel, d.w.z. je kunt niet 
Door de vloeistof heen kijken en/of je ziet deeltjes 
zweven/drijven of op de bodem liggen.

> een suspensie bestaat altijd uit:

* een vloeistof waar de vaste stof niet in oplost, bijv. water
* de vaste stof die niet oplost in het oplosmiddel, bijv. zand

Slide 14 - Slide

emulsie
> een emulsie is altijd troebel, d.w.z. je kunt niet 
door de vloeistof heen kijken nadat je deze hebt geschud.

> een emulsie bestaat altijd uit:

* twee vloeistoffen die niet mengen. 1 vloeistof is hydrofiel (hydro = water fiel= lief hebben) en de andere hydrofoob (hydro = water foob = angst).

voorbeeld: olijfolie (vettige stof dus hydrofoob) en water (hydrofiel)

Slide 15 - Slide

Scheidingsmethoden
* extraheren
* filtreren
* indampen
* destilleren
* bezinken

Slide 16 - Slide

extraheren
> extraheren is gebaseerd op een verschil in oplosbaarheid.

> extraheren kan worden toegepast bij:
* een mengsel van vaste stoffen

> de ene vaste stof lost wel op en de andere niet

> extraheren wordt vaak in combinatie gebruikt met filtreren en/of indampen.

Slide 17 - Slide

filtreren
> filtreren is gebaseerd op een verschil in deeltjes grootte.

> filtreren kan worden toegepast bij:
* suspensies

> residu is wat achter blijft in het filtreerpapier (niet gewenste stof)

> filtraat is wat door het filter heen gaat en in het glaswerk terecht komt (gewenste stof)

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

indampen
> indampen is gebaseerd op een verschil in kookpunt.

> indampen kan worden toegepast bij:
* oplossingen
* suspensies

> alleen de stof met het hoogste kookpunt blijft over in het indampschaaltje

Slide 20 - Slide

destilleren
> destilleren is gebaseerd op een verschil in kookpunt.

> destilleren kan worden toegepast bij:
* oplossingen
* suspensies

>  de stof met het hoogste kookpunt blijft over in de destillatiekolf en noem je residu

> de stof met het laagste kookpunt verdampt, gaat door de koeler waar de stof weer condenseert en komt vervolgens in de erlenmeyer terecht. de stof met het laagste kookpunt noem je destillaat. dit is wat je wilt verkrijgen met destilleren.

Slide 21 - Slide

bezinken
> bezinken is gebaseerd op een verschil in dichtheid.

> bezinken kan worden toegepast bij:
* emulsies
* suspensies

>  de stof met de grootste dichtheid zinkt naar de bodem. de andere stof drijft daar boven op.

Slide 22 - Slide

Zie afbeelding A hiernaast.

Stelling:

Dit is een zuivere stof
A
Juist
B
Onjuist
C
Kun je niet zeggen

Slide 23 - Quiz

Stelling: Kraanwater is een zuivere stof
A
Juist
B
Onjuist
C
Kun je niet zeggen

Slide 24 - Quiz

Welke Scheidingsmethoden kun je NIET gebruiken bij een oplossing?
A
Destilleren
B
Filtreren
C
Indampen
D
Deze kun je allen niet gebruiken

Slide 25 - Quiz

Waarop berust de Scheidingsmethoden extraheren?
A
Verschil in dichtheid
B
Verschil in kookpunt
C
Verschil in deeltjes grootte
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 26 - Quiz

Wat heeft de grootste dichtheid?
A
Bloedplasma
B
Witte bloed cellen
C
Rode bloedcellen
D
Dat kun je niet zeggen?

Slide 27 - Quiz

Wanneer je filtreert, dan blijft er een stof achter in het filter, dit noem je....?
A
Filtraat
B
Destillaat
C
Residu
D
Geen van deze antwoorden is juist

Slide 28 - Quiz

Welke Scheidingsmethoden kies je wanneer je zuiver water wilt winnen uit zeewater?
A
Indampen
B
Filtreren
C
Bezinken
D
Destilleren

Slide 29 - Quiz