Schwache Verben

Diese Stunde machen wir...
  • Erklärung regelmäßigen Verben 
  • Übung 2.17 machen und besprechen
  • Hörübung: Persönliche Daten verstehen (niv. A1)
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Diese Stunde machen wir...
  • Erklärung regelmäßigen Verben 
  • Übung 2.17 machen und besprechen
  • Hörübung: Persönliche Daten verstehen (niv. A1)

Slide 1 - Slide

het vervoegen van 
Duitse zwakke werkwoorden

Slide 2 - Slide

Wat is een werkwoord?
A
een woord dat aangeeft wat je doet
B
een woord dat aangeeft dat je werkt
C
een woord dat aangeeft dat je iets moet doen

Slide 3 - Quiz

Wat zijn zwakke werkwoorden?
A
regelmatige werkwoorden
B
hetzelfde als sterke werkwoorden

Slide 4 - Quiz

Het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden 
Het verschil tussen een zwak en een sterk werkwoord is, dat een zwak werkwoord regelmatig is en niet van klank verandert in de verleden tijd, terwijl een sterk werkwoord wel van klank verandert in de verleden tijd
bijvoorbeeld: 
zwak: horen,hoorde,gehoord/wonen,woonde,gewoond
sterk: lopen,liep,gelopen/lezen,las,gelezen/hebben,had,gehad/zijn,was,geweest

Slide 5 - Slide

de stam van het werkwoord
Je plakt de uitgangen van het werkwoord achter de stam van het werkwoord:
de stam van een werkwoord is hele werkwoord - en:
wohnen = wohn
arbeiten = arbeit
leben = leb

Slide 6 - Slide

Wat is de stam van "spielen"?

Slide 7 - Open question

Wat is de stam van "kommen"?

Slide 8 - Open question

Wat is de stam van:
streicheln

Slide 9 - Open question

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord (idewis)
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 10 - Drag question

de uitgangen van het Duitse regelmatig werkwoord zijn:
(fe)esttenten

Slide 11 - Slide

idewis (persoonlijkvoornaamwoord) +
(fe)esttenten (uitgangen regelmatig werkwoord)
ich + e
du +st
er/sie/es/(Der Gast) + t
wir + en
ihr + t
sie/(Die Gäste)/Sie + en

Slide 12 - Slide

Hoe vervoeg je nu een Duits werkwoord?
1. zoek het onderwerp (hoe vind je deze?)
2. maak de stam (hele wekwoord -en)
3. plak de uitgang achter de stam ((fe)e-st-t-en-t-en)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
wohnst
wohnen
wohne
wohnt
wohnt
wohnen

Slide 15 - Drag question

Wir (bestellen) alle ein Getränk.
A
bestelle
B
bestellst
C
bestellt
D
bestellen

Slide 16 - Quiz

Der Gast (kaufen) gerne Brötchen.
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen

Slide 17 - Quiz

Er (arbeiten) schon lange im Restaurant.
A
arbeite
B
arbeitet
C
arbeitest
D
arbeiten

Slide 18 - Quiz

Welk ezelsbruggetje kun je gebruiken bij de uitgangen van het werkwoord
A
partytent
B
feesttenten
C
circustent
D
feestenten

Slide 19 - Quiz

stam op d/t of m/n
eindigt de stam op een d, t, m of n dan komt er een 'e' tussen bij: 
du, er/sie/es/Der Gast, ihr
ich arbeit e
du arbeit est
er/sie/es/man arbeit et
wir arbeit en
ihr arbeit et
sie/Sie arbeit en

Slide 20 - Slide

Er ........... (arbeiten-t.t.) schon Jahre im Restaurant.

Slide 21 - Open question

Es .................. (regnen - t.t.) schon die ganze Woche!

Slide 22 - Open question

Eindigt de stam op een s/ss/ß/z (sisklank) dan vervalt de s bij du
ich reis e
du reis t
er/sie/es/man reis t
wir reis en
ihr reis t
sie/Sie reis en

Slide 23 - Slide

Verleden tijd werkt op dezelfde manier, dus stam + vaste uitgang:
ich wohn te
du wohn test
er/sie/es/man wohnte
wir wohn ten
ihr wohn tet
sie (die Gäste)/Sie wohn ten

Slide 24 - Slide

An die Arbeit
Maken (HW): 2.17 - werkwoorden vervoegen, dus oefenen met stam + uitgang.
timer
10:00

Slide 25 - Slide