lv en voornaamwoorden

  • afronding lv
  • oefenen lv
  • uitleg woordsoorten hs 3 en 4: zww, hww, aanwijzend en vragend voornaamwoord
  • huiswerk
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

  • afronding lv
  • oefenen lv
  • uitleg woordsoorten hs 3 en 4: zww, hww, aanwijzend en vragend voornaamwoord
  • huiswerk

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Er zit ALTIJD een lijdend voorwerp in een zin.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Het antwoord op de vraag:
wie/wat + wg is het......
A
onderwerp
B
gezegde
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 4 - Quiz

Het antwoord op de vraag:
wie/wat + wg + o is het......
A
onderwerp
B
gezegde
C
lijdend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 5 - Quiz

Wat is het lv?
De piloot merkte iets vreemds op.
A
iets vreemds
B
de piloot
C
er zit geen lv. in de zin
D
merkte

Slide 6 - Quiz

Wat is het lv?
Hij zag in z'n ooghoeken een UFO.
A
Hij
B
zag
C
in z'n ooghoeken
D
een UFO

Slide 7 - Quiz

Wat is het lv?
De zusjes spelen verstoppertje.
A
De zusjes
B
verstoppertje
C
geen lv.
D
spelen

Slide 8 - Quiz

Snap je hoe je een lijdend voorwerp in de zin vindt?
A
ja
B
nog niet

Slide 9 - Quiz

Zelfstandig werkwoord (zww)
Hulpwerkwoord (hww)
Zelfstandige werkwoorden:
-zijn woorden die aangeven wat het onderwerp doet (doe-woorden).
-In een zin staat altijd maar 1 zelfstandig werkwoord.
-Heeft een zin maar 1 werkwoord? Dan is het altijd een zww.
Hulpwerkwoorden:
-helpen om het gezegde te maken (hebben, zijn, worden, zullen, kunnen, mogen, enzovoort)
-komen voor in een zin met meer dan 1 werkwoord.
 

Slide 10 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)
Zelfstandige werkwoorden zijn woorden die aangeven wat het onderwerp doet (doe-woorden).


Bij de bakker koop (zww) je lekkere gebakjes.   
Bij de bakker kun (hww) je lekkere gebakjes kopen (zww).
Bij de bakker zou (hww) je lekkere gebakjes kunnen (hww) kopen (zww).
   

Werkwoordelijk gezegde
Een zelfstandig werkwoord komt 1 keer voor in een zin met een werkwoordelijk gezegde.


Slide 11 - Slide

Zww, hww
1. Ik heb Ria gisteren gebeld.
2. Maarten heeft twee oudere broers.
3. Ik ben de hele dag thuis gebleven!
4. Spelen jullie graag met videospelletjes?
5. Ik moet vanavond zeker mijn les studeren.
6. Heb je dat gezien?


Slide 12 - Slide

Zww, hww
Ik heb Ria gisteren gebeldheb = hww / gebeld = zww
Maarten heeft twee oudere broers. heeft = zww
Ik ben de hele dag thuis gebleven! ben = hww / gebleven = zww
Spelen jullie graag met videospelletjes? spelen = zww
Ik moet vanavond zeker mijn les studeren. moet = hww / studeren = zww
Heb je dat gezien? heb = hww / gezien = zww


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Grammatica: aanwijzend en vragend voornaamwoord (blz. 126)   opdr. 1, 2, 4 
Donderdag

Slide 17 - Slide