Woordenschat H6, les 2 + Spelling H4

Programma
  1. Nakijken opdracht 4 Woordenschat H6
  2. Opdracht 6 nakijken met opdracht in LessonUp
  3. Opdracht in LessonUp met oude naamvallen
  4. Spelling H4 Theorie: tussenletters in samenstellingen
  5. Huiswerk

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Programma
  1. Nakijken opdracht 4 Woordenschat H6
  2. Opdracht 6 nakijken met opdracht in LessonUp
  3. Opdracht in LessonUp met oude naamvallen
  4. Spelling H4 Theorie: tussenletters in samenstellingen
  5. Huiswerk

Slide 1 - Slide

Nakijken opdracht 4, blz. 175-176
1 bestemming eindpunt van een reis: doel (omschrijving; context)
2 concept basisidee; (ook) ontwerp; schets (synoniem)
3 in het ongewisse in het onzekere; onbekend (woorddelen; synoniem)
4 exacte precieze (synoniem; tegenstelling)
5 op de bonnefooi zonder alles uit te stippelen; op goed geluk (omschrijving)
6 accommodaties onderkomens (voorbeelden)
7 een gat in de markt mogelijkheid om (veel) geld te verdienen door iets aan te bieden wat er nog niet is, maar waar wel behoefte aan is (woorddelen; context)
8 memorabele waard om je te herinneren (woorddelen; kennis van het Engels)
9 budget bedrag dat je te besteden hebt
10 metropool zeer grote stad (voorbeelden)
11 ongerepte maagdelijke; niet aangetaste (synoniem)
12 onthuld bekendgemaakt (woorddelen; context)
13 opties mogelijkheden (synoniem)

Slide 2 - Slide

vervolg nakijken opdracht 4
14 voorloper iemand die een bepaalde beweging aankondigt en de eerste daarin is (woorddelen; context)
15 sedert sinds (synoniem)
16 nastreeft probeert te bereiken (omschrijving; woorddelen; context)
17 aanslaat succes heeft (bij het grote publiek) (omschrijving; context)
18 floreren in trek zijn (omschrijving); bloeien (kennis van andere talen als het Engels, Frans of Latijn
19 omzet geld dat een ondernemer ontvangt voor zijn diensten of producten in een bepaalde periode (voorbeelden)
20 horeca verzamelnaam voor hotels, restaurants en cafés
21 gereguleerde met veel regels; in veel regels vastgelegde (woorddelen)
22 richtsnoer leidraad; datgene waarnaar je moet richten (woorddelen; voorbeeld; context)
23 commercieel wat winstgevende handel betreft; op winst gericht (voorbeeld; context)
24 onrendabele geen geld / rendement opleverende (tegenstelling; woorddelen)
25 hamvraag belangrijkste vraag; kwestie waar het eigenlijk om gaat (voorbeeld)

Slide 3 - Slide

Lijn 95, die volgens de busmaatschappij ... is, wordt per 1 mei opgeheven.
Ik kan het niet ... zeggen, maar ik zal rond een uur of 11 bij je zijn.
exact
memorabel
onrendabel
onthullend
commercieel

Slide 4 - Drag question

Het eten in het hotel op Kreta was prima, maar de ... liet te wensen over.
Met ruim 21 miljoen inwoners is Sao Paulo de grootste  ... van Zuid-Amerika.
accomodatie
hamvraag
horeca
metropool
optie

Slide 5 - Drag question

Hoe meer producten je verkoopt, hoe hoger de ...
Als je een strandvakantie wilt in Spanje, heb je allerlei...
hamvraag
omzet
horeca
metropool
opties

Slide 6 - Drag question

Zo'n peperdure iPhone gaat mijn ... echt te boven.
Het ... van het succesvolle Airbnb is simpel: via een centrale organisatie je eigen huis verhuren als tijdelijk vakantieonderkomen.
concept
hamvraag
budget
metropool
optie

Slide 7 - Drag question

Nu de economische crisis voorbij is, ... veel bedrijven weer als vanouds.
Wat maakt dat die grote musicalproducties zo ... bij het Nederlandse publiek?
aanslaan
floreren
nastreven
onthullen

Slide 8 - Drag question

Je kunt bij problemen altijd bij onze mentor terecht. Vervang 'altijd' door de juiste oude naamval.
A
te alle tijde
B
in de loop der tijd
C
te allen tijde
D
in de loop des tijds

Slide 9 - Quiz

Omdat het vuurtje al geblust was, ging de brandweer zonder in actie te zijn gekomen, terug naar de kazerne.
Vervang 'zonder in actie te zijn gekomen' door een oude naamval.
A
in koelen bloede
B
onverrichterzake
C
te goeder trouw
D
onverrichter zake

Slide 10 - Quiz

Karin heeft beloofd mij foto's te sturen, maar zij heeft dat niet gedaan.
Vervang 'heeft dat niet gedaan' door een oude naamval.
A
is in gebreke gebleven
B
is in gebreken gebleven
C
te goeder trouw
D
ter goeder trouw

Slide 11 - Quiz

Mevrouw Spoelstra werd zonder goede reden boos op de klas.

Vervang 'zonder goede reden' door een oude naamval.
A
ter bevestiging
B
ter nagedachtenis
C
uit den boze
D
ten onrechte

Slide 12 - Quiz

U kunt, als u wilt, uw jas en tas bij de garderobe afgeven.

Vervang 'als uw wilt' door een oude naamval.
A
ter bevestiging
B
desgewenst
C
behoudens
D
ter verhoging

Slide 13 - Quiz

Spelling H4: Tussenletters in samenstellingen (blz. 124)
Als je twee woorden of meer aan elkaar plakt, heet dat een SAMENSTELLING.  Bijvoorbeeld keukenkastje, tuinstoelkussen.
Soms met je een tussenletter (-en, -en, -e, of -s) gebruiken.

Slide 14 - Slide

Wanneer voeg je een -s toe?
  • Als je de 's' hoort, dan schrijf je deze ook: dorpsplein
  • Soms begint het tweede woord met een s-klank. In dat geval vervang je het tweede woord dat niet begint met deze klank. Als je dan nog een 's' hoort, dan voeg je een 's' toe. Bijvoorbeeld: dorpsstraat (je hoort niet of er een 's' moet worden toegevoegd. Vervang 'straat' door 'plein' en je hoort het wel!

Slide 15 - Slide

Wanneer voeg je -(e)n toe:
De regel is:
Als het linkerdeel van het woord een zelfstandig naamwoord is EN ALLEEN een meervoud heeft op -en dan schrijf je een -en!
Bijvoorbeeld: slang (= ZN, meervoud = slangen), dus slangenkuil
groente (= ZN, meervoud= groentes/groenten), dus groentesoep.

Slide 16 - Slide

Wanneer schrijf je dus geen -n (maar soms wel een -e)?
  • als het linkerdeel van de samenstelling (ook) een meervoud heeft op -s (asperges>aspergesoep)
  • als het linkerdeel geen meervoud heeft (rijstepap)
  • als het linker deel geen zelfstandig naamwoord is (huilebalk)

  • als het linkerdeel een bijvoeglijk naamwoord versterkt (reuzeleuk)
  • als het linkerdeel naar iets verwijst waar er maar 1 van is (zonnepanelen) 

Slide 17 - Slide

aanvang + salaris
A
aanvangsalaris
B
aanvangssalaris

Slide 18 - Quiz

bes + sap
A
bessesap
B
bessensap

Slide 19 - Quiz

blessure + leed
A
blessureleed
B
blessurenleed

Slide 20 - Quiz

gerst + bier
A
gerstebier
B
gerstenbier

Slide 21 - Quiz

drinken + broer
A
drinkebroer
B
drinkenbroer

Slide 22 - Quiz

aap + trots
A
apetrots
B
apentrots

Slide 23 - Quiz

maan + schijn
A
maneschijn
B
manenschijn

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Video

Huiswerk
Maken startopdracht en opdracht 1 t/m 4 spelling H4, blz. 124-125

Slide 26 - Slide