This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat is DNA?
Slide 2 - Open question
Wat is het genotype?
Slide 3 - Open question
Wat is het fenotype?
Slide 4 - Open question
LICHAAMSCEL
GESLACHTSCEL
Spiercel
Eicel
Bevruchte eicel
Levercel
Zaadcel
Slide 5 - Drag question
Verandert het genotype van de rups? En het fenotype?
A
Alleen het genotype
B
Alleen het fenotype
C
Zowel het genotype als het fenotype
D
Beide niet
Slide 6 - Quiz
Het fenotype wordt door 2 dingen veroorzaakt. Door het DNA (het genotype) én door ....
Slide 7 - Open question
In een lichaamscel van een mens zitten ..... chromosomen
A
64
B
46
C
23
D
32
Slide 8 - Quiz
Leg uit waarom het handig is dan in de celkern van een geslachtscel maar 23 chromosomen zitten.
Slide 9 - Open question
Op welk moment staat het genotype van een organisme vast?
A
Op het moment van de bevruchting
B
Op het moment van de bevalling
C
Op het moment van de innesteling
D
Rondom de puberteit.
Slide 10 - Quiz
Een gen bevat informatie voor...
A
Alle erfelijke eigenschappen
B
Een deel van de erfelijke eigenschappen
C
1 erfelijke eigenschap
D
Geen erfelijke eigenschapen
Slide 11 - Quiz
In de cel van je arm zitten precies dezelfde 46 chromosomen als in een cel van je maag.
JA
NEE
Slide 12 - Poll
Een plant heeft ook DNA
JA
NEE
Slide 13 - Poll
1. Wat is een chromosoom? 2. Waar bestaat een chromosoom uit?
Slide 14 - Open question
Alle kinderen uit 1 gezin hebben hetzelfde DNA
JA
NEE
Slide 15 - Poll
Een eicel van een madeliefje heeft 16 chromosomen. Hoeveel chromosomen heeft een blad van een madeliefje?
A
8
B
16
C
32
D
64
Slide 16 - Quiz
Hoeveel chromosomen heeft een kreeft?
A
23
B
46
C
Dat is niet te zeggen
D
254
Slide 17 - Quiz
Het laatste chromosomenpaar van een spiercel bevat twee ongelijke chromosomen. Kun je weten of de chromosomen van een man of een vrouw zijn? Hoe weet je dat?
Slide 18 - Open question
Geef aan in hoeverre je denkt dat je de leerstof tot nu toe onder de knie hebt